Paragraaf 3.2 en 3.3

§ 3.2 De Europese bevolking
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§ 3.2 De Europese bevolking

Slide 1 - Tekstslide

- Je kunt uitleggen hoe de bevolkingsspreiding binnen Europa is ontstaan
- Je kunt noemen wat de dichts- en dunbevolktste gebieden binnen Europa zijn + aanwijzen op kaart
- Je kunt met een voorbeeld uitleggen wat migratie is
- Je kunt het verschil tussen binnenlandse en buitenlandse migratie uitleggen
- Je kunt het verschil uitleggen tussen immigratie en emigratie

Slide 2 - Tekstslide

Op hoeveel plekken staat een reden voor een lage bevolkingsdichtheid?
Waar wonen de meeste mensen? Waarom?

Slide 4 - Tekstslide

- Je kunt uitleggen hoe de bevolkingsspreiding binnen Europa is ontstaan
- Je kunt noemen wat de dichts- en dunbevolktste gebieden binnen Europa zijn + aanwijzen op kaart
- Je kunt met een voorbeeld uitleggen wat migratie is
- Je kunt het verschil tussen binnenlandse en buitenlandse migratie uitleggen
- Je kunt het verschil uitleggen tussen immigratie en emigratie

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Bevolkingsdichtheid

Slide 7 - Tekstslide

Bevolkingsdichtheid

Slide 8 - Tekstslide

Waar zijn de dichtstbevolkte gebieden van Europa? kijk op bron 2 van §3.2 (blz. 44)
A
In Scandinavië: Noorwegen, Zweden en Denemarken
B
In het oosten van Rusland
C
Gebieden in Engeland, Nederland, België, Duitsland en Italië
D
Gebieden in Frankrijk, Spanje, Italië en Nederland

Slide 9 - Quizvraag

- Je kunt uitleggen hoe de bevolkingsspreiding binnen Europa is ontstaan
- Je kunt noemen wat de dichts- en dunbevolktste gebieden binnen Europa zijn + aanwijzen op kaart
- Je kunt met een voorbeeld uitleggen wat migratie is
- Je kunt het verschil tussen binnenlandse en buitenlandse migratie uitleggen
- Je kunt het verschil uitleggen tussen immigratie en emigratie

Slide 10 - Tekstslide

Tijdelijk
Wonen

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen emigratie en immigratie?

Slide 13 - Open vraag

Hoe noemen we mensen die naar Nederland zijn gekomen om te blijven wonen?
A
Emigranten
B
Binnenlandse Migranten
C
Immigranten
D
Buitenlandse migranten

Slide 14 - Quizvraag

Hoe heet iemand die vanuit Nederland naar een ander land verhuist voor langere tijd?
A
Emigrant
B
Binnenlandse migrant
C
Immigrant
D
Buitenlandse migrant

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Waarom wonen in Noord-Europa relatief weinig mensen?
A
Omdat daar te veel reliëf is
B
Omdat het daar te koud is (hogere geografische breedte)
C
Omdat men daar arm is
D
Omdat president Biden dat niet goed vindt

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het migratiesaldo
A
Aantal mensen dat zich vestigt - aantal mensen dat vertrekt
B
aantal mensen dat vertrekt = aantal mensen dat zich vestigt
C
aantal mensen dat vertrekt + aantal mensen dat zich vestigt
D
aantal mensen dat zich vestigt + aantal mensen dat vertrekt

Slide 18 - Quizvraag

§3.3 Europese Unie (1)

Slide 19 - Tekstslide

Bulgarije heeft een negatief migratiesaldo
Op het rechter kaartje zie je dat Bulgarije (zie rode pijl) een hoge werkloosheid heeft.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Lees §3.3: Europese Unie

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Is deze zin goed of fout?
De Europese Unie bestaat uit 50 landen.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quizvraag

Europese integratie betekent …?
A
verhuizen binnen Europa.
B
hetzelfde als Europees klimaatgebied.
C
Europese eenwording.
D
hoogteverschillen in Europa.

Slide 25 - Quizvraag

Een belangrijke reden om de Europese Unie op te richten was om …?
A
makkelijker tegen andere landen in Europa te kunnen sporten.
B
makkelijker tegen andere landen in Europa oorlog te voeren.
C
makkelijker met andere landen in Europa handel te drijven.
D
makkelijker met andere mensen in Europa te praten.

Slide 26 - Quizvraag

Welk land is geen lid van de Europese Unie?
A
Griekenland
B
Duitsland
C
Bulgarije
D
Noorwegen

Slide 27 - Quizvraag

Europese Unie
Europese integratie betekent eigenlijk Europese eenwording. 

Meer samenwerking -> staten nemen steeds meer dingen van elkaar over
Dezelfde wetten en regels -> meer handel, want de landen hebben dezelfde regels voor de producten.

Welk begrip is het tegenovergestelde van Europese integratie?

Slide 28 - Tekstslide

Voordelen Europese Unie
Wat zijn voordelen om lid te zijn van de EU?

Afzetmarkt
Controle van elkaar
De euro
Stabiliteit

Slide 29 - Tekstslide

Europese Unie
1. Niet elk land wil lid zijn van de EU. Waarom niet? 
2. Sommige landen mogen nog geen lid worden. Waarom niet?

Slide 30 - Tekstslide

Dit land wil niet bij Europa, omdat het zelf wil bepalen hoeveel vis het vangt.
Dit "land" wil vooral een echt land worden. Regionalisme en seperatisme!
Dit land zegt bij Europa te willen maar mag dat niet. Er is teveel corruptie en geen democratie
Dit land is weer uit de EU gegaan, maar veel mensen die hier vóór hebben gestemd, hebben daar spijt van. 
Dit land ziet de EU het liefst uit elkaar vallen. In de EU wordt het als 'vijand' gezien.
Dit land wil op zich wel bij de EU, maar is veel rijker dan de rest. Dat willen ze wel zo houden

Slide 31 - Sleepvraag