Kapitel 5 - Grammatik A & B

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
FEESTTENTEN-REGEL
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
FEESTTENTEN-REGEL

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Je kunt regelmatige werkwoorden correct in het Duits vervoegen 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Slide 3 - Woordweb

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 4 - Tekstslide

Uitzonderingen - (e)ettenten
ich
heiße
du 
heißt
er / sie / es
heißt
wir
heißen
ihr
heißt
sie / Sie 
heißen
de EETTENTEN-regel gebruik je als de stam op een -s, -ss, -ß, -x of -z eindigt.

Slide 5 - Tekstslide

Uitzonderingen 
ich
arbeite
du 
arbeitest
er / sie / es
arbeitet
wir
arbeiten
ihr
arbeitet
sie / Sie 
arbeiten
Als de stam op een -d of -t eindigt, krijg je bij du, er/sie/es en de ihr-vorm een tussen -e!

Slide 6 - Tekstslide

Uitzonderingen 
ich
öffne
du 
öffnest
er / sie / es
öffnet
wir
öffnen
ihr
öffnet
sie / Sie 
öffnen
Speciale werkwoorden (atmen, regnen, zeichnen, rechnen, öffnen) krijgen bij du, er/sie/es en ihr een tussen e. 
Dit geldt ook bij de werkwoorden: atmen, regnen, zeichnen & rechnen.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe gebruik je deze regels?
1. Neem de stam van het werkwoord 
2. Kijk welk persoonlijk voornaamwoord in de zin staat.
3. Kijk welke regel je moet toepassen. 
- stam op -s, -ss, -ß, -x, of -z = (E)ETTENTEN
- stam op -t of -d = tussen 'e'-regel
- een speciaal werkwoord = tussen 'e'-regel 
- niks bijzonders = FEESTTENTEN-regel. 

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen met de FEESTTENTEN-REGEL

Slide 9 - Tekstslide

Ich ...... einen Brief (schreiben)
A
schreib
B
schreibe
C
schreibt
D
schreiben

Slide 10 - Quizvraag

Wir ....... gerne Karaoke. (singen)
A
singe
B
singen
C
singt
D
singst

Slide 11 - Quizvraag

....... Susanne auch ins Kino? (gehen)
A
gehe
B
gehst
C
geht
D
gehen

Slide 12 - Quizvraag

Peter und Tom ...... jeden Samstag Sport. (machen)
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 13 - Quizvraag

Nu oefenen met de FEESTTENTEN-regel en de uitzonderingen!

Slide 14 - Tekstslide

Siehst du das Kind? Es ... seine Eltern. [suchen]

Slide 15 - Open vraag

Max . . . seiner Freundin Ohrringe.
[schenken]

Slide 16 - Open vraag

Wie lange . . . du schon im Kaufhaus?
[arbeiten]

Slide 17 - Open vraag

Warum . . . du diesen Mann so?
[hassen]

Slide 18 - Open vraag

Das Flugzeug ... um 14:30 Uhr.
[landen]

Slide 19 - Open vraag

... du deine Zähne zweimal am Tag?
[putzen]

Slide 20 - Open vraag

Mit wem . . . du denn die ganze Zeit?
[tanzen]

Slide 21 - Open vraag

Wir ... einkaufen.
[gehen]

Slide 22 - Open vraag

Er ... jeden Tag eine Stunde.
[boxen]

Slide 23 - Open vraag

Ihr ... sehr fleißig!
[arbeiten]

Slide 24 - Open vraag

Sterke werkwoorden
Doel: 
  • Je kunt sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd correct vervoegen.
  • Je kunt verschillen herkennen tussen zwakke en sterke werkwoorden en past deze kennis toe in verschillende contexten.

Slide 25 - Tekstslide

Nieuwe uitzonderingen...
De regels die we tot nu toe geleerd hebben, kun je toepassen op de zwakke en sterke werkwoorden, maar er komen nieuwe uitzonderingen bij...  

Slide 26 - Tekstslide

Hoe herken je een sterk werkwoord?

Slide 27 - Woordweb

Grammatik A
Het sterke werkwoord met een a in de stam in de tegenwoordige tijd

Slide 28 - Tekstslide

a-Umlaut regel
fahren = rijden (sterk werkwoord)
Sterke werkwoorden met een a in de stam 
krijgen in de tegenwoordige tijd bij 
du en er/sie/es een Umlaut (puntjes). 
ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren
Dezelfde uitgangen als het zwakke werkwoord, dus FEESTTENTEN. 

Slide 29 - Tekstslide

Grammatik B
Het sterke werkwoord met een e in de stam in de tegenwoordige tijd

Slide 30 - Tekstslide

e/i-Wechsel regel
spreken
sprechen
zien
sehen
ich spreche
ich sehe
du sprichst
du siehst
er/sie/es spricht
er/sie/es sieht
wir sprechen
wir sehen
ihr sprecht
ihr seht
sie/Sie sprechen
sie/Sie sehen
Een sterk werkwoord met een e in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du en er/sie/es een i(e) .
 
Lange –e wordt ie --> du siehst 
Korte –e wordt i --> du sprichst

Dezelfde uitgangen als het zwakke werkwoord, dus FEESTTENTEN. 

Slide 31 - Tekstslide

Uitzonderingen op de e(i)-Wechsel regel
geven
geben
nemen
nehmen
ich gebe
ich nehme
du gibst
du nimmst
er/sie/es gibt
er/sie/es nimmt
wir geben
wir nehmen
ihr gebt
ihr nehmt
sie/Sie geben
sie/Sie nehmen

Slide 32 - Tekstslide

Bepaal dus wel eerst altijd of een werkwoord zwak of sterk is!

Slide 33 - Tekstslide

Nächstes Mal (tragen)______ er meine Tasche für mich.

Slide 34 - Open vraag

(schlafen) ________ ihr immer so lange?

Slide 35 - Open vraag

Wir (fahren) ..........morgen nach Deutschland.

Slide 36 - Open vraag

Was (essen) ............ du am liebsten?

Slide 37 - Open vraag

Mein Vater (helfen) ............ mir immer bei den Hausaufgaben.

Slide 38 - Open vraag

Bis wann (schlafen) ........... du?

Slide 39 - Open vraag

Was (lesen) ..... du am liebsten?

Slide 40 - Open vraag

(fahren) Ich ............ nach München.

Slide 41 - Open vraag

Paar laatste controle vragen

Slide 42 - Tekstslide

Hoe herken je sterke werkwoorden?

Slide 43 - Open vraag

Wat gebeurt er met sterke werkwoorden met een -e in de stam in het Duits in de tegenwoordige tijd?

Slide 44 - Open vraag

Wat gebeurt er met sterke werkwoorden met een a in de stam?

Slide 45 - Open vraag

Wanneer komt er een -i en wanneer -ie?

Slide 46 - Open vraag