NOVA 1KMH 4.4 Vermogen en energie

NOVA
Hoofdstuk 4 Elektriciteit


Par. 4.4 Vermogen en energie

1MH
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

NOVA
Hoofdstuk 4 Elektriciteit


Par. 4.4 Vermogen en energie

1MH

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt  uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  • Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
  • Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen
     meer elektrische energie verbruikt..
  • MH: Je kunt het energieverbruik van een apparaat berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

0

Slide 3 - Video

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen. De afkorting voor vermogen is de hoofdletter P van het Engelse woord voor vermogen, power. Een eenheid van vermogen is de watt
(W). 

Slide 4 - Tekstslide

Vermogen - typeplaatje
Het vermogen geeft ook aan wat een apparaat kan. Met een boormachine van 300 watt zal je niet zo makkelijk een gat boren als met een boormachine van 800 watt. Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer, maar gebruiken ook meer elektrische energie. Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.
Het vermogen van een apparaat staat altijd op het typeplaatje.

Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.

Slide 5 - Tekstslide

Vermogen berekenen
vermogen=spanningstroomsterkte
vermogen
spanning               X                   stroom
---------------

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 7:
De lampen in een klaslokaal werken op een spanning van 230 V. Als alle lampen aanstaan, is de totale stroomsterkte 4,0 A. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?
Uitwerking:
  1. gegeven:
    spanning = 230 V
    stroom = 4 A 
  2. gevraagd:
    vermogen = ?
  3. formule:
    vermogen = spanning * stroom
  4. invullen:
    vermogen = 230 * 4
  5. antwoord ( MET EENHEID)
    vermogen = 920 W

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 12a:
Bij lampje A staat dat de spanning 2,4 V is en de stroomsterkte is 500 mA. Wat is het vermogen?
Uitwerking:
  1. gegeven:
    spanning = 2,4 V
    stroom = 500 mA = 0,5 A 
  2. gevraagd:
    vermogen = ?
  3. formule:
    vermogen = spanning * stroom
  4. invullen:
    vermogen = 2,4 * 0,5
  5. antwoord ( MET EENHEID)
    vermogen = 1,2 W

Slide 8 - Tekstslide

Filmpje elektrisch vermogen

Slide 9 - Tekstslide

De prijs van Energie (MH)
Met een kilowattuurmeter wordt het energieverbruik gemeten in kilowattuur (kWh) 
Energie gebruik (kWh) = vermogen (kW) x tijd (uren)

vb. een apparaat van 2000W gebruikt in 3 uur dus:
2 x 3 = 6 kWh

Slide 10 - Tekstslide

Het vijf-stappen-plan

Sleep in de goede volgorde
1
2
3
4
5
Gevraagd
Gegeven
Formule
Berekening
Antwoord

Slide 11 - Sleepvraag

0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W

Slide 12 - Quizvraag

500 W =
A
500000 kW
B
5000 kW
C
5 kW
D
0,5 kW

Slide 13 - Quizvraag

Een gloeilamp heeft een vermogen van 60 W. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 5 A. Op welke spanning is de lamp aangesloten?
A
300 V
B
12 V
C
0,08 V

Slide 14 - Quizvraag

Een gloeilamp wordt aangesloten op een spanning van 24 V, de stroomsterkte door de lamp is 5 A. Wat is het vermogen van de lamp?
A
120 W
B
4,8 W
C
0,2 W

Slide 15 - Quizvraag

a. Heb je alles van deze les begrepen?
b. Zijn er onderdelen van deze les die je nog niet zo
goed begrijpt of waar je meer uitleg voor nodig hebt?
c. Heb je nog tips of suggesties voor deze les?

Slide 16 - Open vraag

Doen:
lezen:
 bladzijde 165 t/m 168 
maken:
 opgave 1 t/m 8, 10 t/m 12 
( blz. 169 t/m 173) 
( 13 extra uitdaging)



Slide 17 - Tekstslide

Einde

Slide 18 - Tekstslide