Je weet wanneer je hoofdletters gebruikt in een tekst.
Je weet wanneer je leestekens gebruikt in een tekst.
Wel of geen -n aan het einde van het woord
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhaling spelling les 4 t/m 6
Je weet wanneer je hoofdletters gebruikt in een tekst.
Je weet wanneer je leestekens gebruikt in een tekst.
Wel of geen -n aan het einde van het woord
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdletters
- Aan het begin van de zin
- Bij namen (van mensen, winkels, merken enz.)
- Bij aardrijkskundige namen (landen, steden)
-Officiële feestdagen zoals Pasen, Pinksteren en Kerstmis (kerstavond, kerst niet!)
Slide 2 - Tekstslide
Geen hoofdletters
- noorden, oosten, zuiden, westen
- dagen van de week
- maanden
- seizoenen
-afleiding van feestdagen (kerstavond, kerstbal)
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december
Slide 5 - Quizvraag
Welk woord heeft geen hoofdletter?
A
Engels
B
Amsterdamse
C
Noorden
D
Peugeot
Slide 6 - Quizvraag
Dit woord schrijf je met een hoofdletter:
A
Winter
B
Mei
C
het IJ
D
Oost
Slide 7 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
vmbo
B
VMBO
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord heeft géén hoofdletter?
A
Maastricht
B
Juli
C
Tim
D
Pasen
Slide 9 - Quizvraag
Welk woorden moeten met een hoofdletter?
Elke zondag laat mevrouw de jong haar hond uit.
A
zondag, jong
B
zondag, de, jong
C
de, jong
D
jong, hond
Slide 10 - Quizvraag
Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
Namen van landen, steden, rivieren en gebergtes schrijf je altijd met een hoofdletter. Datzelfde geldt voor delen of de inwoners van die landen of steden. De windstreken schrijf je met een kleine letter, dus het noorden, zuiden, oosten en westen.
A
Noord-Holland
B
Noorden
C
Noren
D
Noorwegen
Slide 11 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant
Slide 12 - Quizvraag
Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven
Slide 13 - Quizvraag
Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
zeeland
B
blauw
C
computer
D
zonnebloem
Slide 14 - Quizvraag
Welk woord is niet correct gespeld?
Uitleg
In een aanhef schrijf je de eerste verwijzing naar een naam altijd met een hoofdletter. Het is dus meneer Van Dalen, Jan van Dalen of meneer J. van Dalen.
A
mevrouw van Zaalen
B
Katya van Zaalen
C
docente Van Zaalen
D
K.L. van Zaalen
Slide 15 - Quizvraag
Maanden en dagen schrijf je met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
Slide 17 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO
Slide 18 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
koningin maxima
B
Koningin maxima
C
Koningin Maxima
D
koningin Maxima
Slide 19 - Quizvraag
Alle schoolvakken schrijf je met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Wel of geen - n aan het eind van een woord
Slide 21 - Tekstslide
Schrijf de volgende zin correct. De ( slimme) kinderen geven de (goed) antwoorden.
Slide 22 - Open vraag
De slimme kinderen geven de goede antwoorden.
Slimme zonder -n: Het maakt niet uit of het zelfstandig naamwoord kind of kinderen is.
goede zonder -n: na 'het' krijg je altijd een -e aan het eind.
Slide 23 - Tekstslide
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
Slide 24 - Tekstslide
Spel correct: De (aardig) agenten liepen in een (katoen) broek en een (viscose)shirt (ingewikkeld) gebaren te maken.
Slide 25 - Open vraag
De aardige agenten liepen in een katoenen broek en een viscose shirt ingewikkelde gebaren te maken.
aardige: gewoon bn
katoenen: oude stof
viscose: nieuwe stof
ingewikkelde: gewoon bn
Slide 26 - Tekstslide
Leestekens
Welke zijn er behandeld in de les?
punt
komma
vraagteken
uitroepteken
dubbele punt
aanhalingstekens
Slide 27 - Tekstslide
Leestekens
Welke zin is op de juiste manier geschreven?
Slide 28 - Tekstslide
1. eline fluisterde bij jaco's oor ik vind je lief
A
Eline fluisterde bij Jaco's oor ik vind je lief
B
Eline fluisterde bij Jaco's oor, ik vind je lief.
C
Eline fluisterde bij Jaco’s oor: ‘Ik vind je lief.’
D
eline fluisterde bij jaco's oor: 'ik vind je lief.'
Slide 29 - Quizvraag
2. alle fans op de tribune riepen in koor de kampioenen staan hier
A
Alle fans op de tribune riepen in koor ‘De kampioenen staan hier!’
B
Alle fans op de tribune riepen in koor de kampioenen staan hier!
C
Alle fans op de tribune riepen in koor: ‘De kampioenen staan hier!’
D
Alle fans op de tribune riepen in koor: de kampioenen staan hier!
Slide 30 - Quizvraag
3. Job zei doe mij maar een ijsje met pistache chocola en vanille
A
Job zei doe mij maar ijsje met pistache chocola en vanille.
B
Job zei: ‘Doe mij maar ijsje met pistache, chocola en vanille.’
C
Job zei: ‘doe mij maar ijsje met pistache chocola en vanille.’
D
Job zei: Doe mij maar ijsje met pistache, chocola en vanille.
Slide 31 - Quizvraag
4. Onze decaan vroeg aan ons hebben jullie al nagedacht over je vervolgopleiding
4. Onze decaan vroeg aan ons hebben jullie al nagedacht over je vervolgopleiding
A
Onze decaan vroeg aan ons: hebben jullie al nagedacht over je vervolgopleiding?
B
Onze decaan vroeg aan ons ‘Hebben jullie al nagedacht over je vervolgopleiding?’
C
Onze decaan vroeg aan ons, hebben jullie al nagedacht over je vervolgopleiding?
D
Onze decaan vroeg aan ons: ‘Hebben jullie al nagedacht over je vervolgopleiding?’
Slide 32 - Quizvraag
Citaat
Iets wat iemand zegt
Mevrouw Boersma zegt dat we allemaal onze telefoon moeten pakken, omdat we een quiz gaan doen.
Mevrouw Brinks zei: 'Pak allemaal jullie telefoon, we gaan een quiz doen.'
Slide 33 - Tekstslide
Klik de twee zinnen aan waar een citaat in staat
De leestekens zijn weggelaten, dus kijk goed!
Slide 34 - Tekstslide
A
Harm vroeg ons wat we wilden eten
B
Halil smeekte zeg nou wat ik krijg voor mijn verjaardag
C
De trainer vroeg willen jullie ook even wat drinken?
D
Mijn zusje zei dat ik van haar spullen af moest blijven.