1 kgt Oefenen Bloktoets Blok 2, deel 1

Vandaag
Blok 3, fictie

- Oefenen voor de toets
- Bespreken huiswerk
- Zelfstandig werken
- Afsluiten

Vrijdag repetitie blok 2 2





1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Blok 3, fictie

- Oefenen voor de toets
- Bespreken huiswerk
- Zelfstandig werken
- Afsluiten

Vrijdag repetitie blok 2 2





Slide 1 - Tekstslide

Oefenen voor de toets van donderdag
We gaan alvast de onderdelen grammatica en spelling oefenen.... heb je ze alvast geleerd?
Komt 'ie!

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica
Hieronder staan vijf zinnen. Geef bij elke zin aan of deze in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat.

1 Adinda zingt een prachtig lied
2 Eet jij een appel?
3 Het feest duurde de hele dag.
4 De jongens sprongen over de sloot.
5 De computer staat nog aan.

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica
Lees de zin hieronder. Wat is de persoonsvorm? Gebruik de tijdproef om het antwoord te vinden.



   Het schaap wordt geschoren.


Slide 4 - Tekstslide

Wat voor werkwoord?
Hieronder staan vijf zinnen. Neem bij elke zin alleen de werkwoorden over. Noteer erachter: persoonsvorm, hele werkwoord, voltooid deelwoord.
1 Sommige dingen hebben veel waarde.
2 Ze worden daarom op een veilige plek bewaard.
3 Op een plaats waar geen inbreker bij kan komen.
4 Onder de Bank of England in Londen vind je een kluis.
5 Daar zijn stapels goudstaven opgestapeld.

Slide 5 - Tekstslide

Spelling
Welke drie regels gebruik je als je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed wilt spellen?



1. Bij ik schrijf je de ik-vorm.
2. Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm +t.
3. Bij wij, jullie en zij (meervoud) schrijf je het hele werkwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Spelling
Hieronder staan vijf werkwoorden. Noteer van elk werkwoord de stam en de ik-vorm.

1 verbeteren
2 groeien
3 klemmen
4 kopen
5 trekken


Slide 7 - Tekstslide

Spelling
Hieronder staan zes zinnen. Noteer bij elke zin de juiste vorm van de werkwoorden. Zet ze in de tegenwoordige tijd.
1 De bewoner ... (betalen) zijn huur altijd te laat.
2 Waarom ... (kuchen) je de hele tijd?
3 De drie vrienden ... (hebben) veel lol samen.
4 Ik ... (lezen) niet graag boeken.
5 De gemeente ... (veranderen) het plan voor de nieuwe wijk.
6 ... (trouwen) je zus niet binnenkort?




Slide 8 - Tekstslide

Spelling
Hieronder staan drie werkwoorden. Bedenk een zin bij elk werkwoord.
  Gebruik de tegenwoordige tijd.

1 miauwen
2 betrappen
3 leven





Slide 9 - Tekstslide

Spelling
Hieronder staan drie zinnen. Noteer het meervoud van elk gegeven woord. Let op lange klanken en korte klanken: soms verdwijnt er een klinker, soms komt er een medeklinker bij!

1 De ... (brandweerman) redden de ... (kat) uit de boom voor het huis van de buurvrouw.
2 Ruim jij na de training even de ... (bal) en ... (net) op?
3 Ik ben dol op ... (sperzieboon) en ... (tomaat).





Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Hoe herken je een zelfstandig naamwoord ook alweer?
En een lidwoord?

De huiswerkopdrachten waren:

Blz 122, Blok 3, Grammatica: opdracht 15, 16, 17

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
Blz 124, Blok 3, Grammatica:
Maken: opdracht 18 en 19



Slide 12 - Tekstslide

Afsluiten

Huiswerk opdrachten:
Leren:
Alvast voor de toets: Over Taal en Lezen, blz 84 t/m 95
Maken
Blz 124 Blok 3, grammatica:
Opdracht 18 en 19




De volgende keer:
- oefenen voor de bloktoets
- verder met Blok 3

Slide 13 - Tekstslide