Lees het verhaaltje hieronder.
Neem per zin de lidwoorden (lw), de zelfstandige naamwoorden (znw), de bijvoeglijke naamwoorden (bnw) en de voorzetsels (vz) over.
Noteer ze zoals in het voorbeeld.
1 Hagedissen zijn bijzondere dieren.
2 De smaragdhagedis heeft slanke tenen.
3 Hij leeft een groot deel van zijn tijd in de bomen.
4 Daar jaagt hij op insecten.