Vergelijk jezelf met Hugo uit tekst B.
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen jou en Hugo? Schrijf er minstens 7 op (1 bij de inleiding en 2 per alinea).
Bijvoorbeeld: - Hugo studeert in Zwitserland. Ik wil later ook graag in het buitenland studeren.
- Hugo wil later werken in 'hospitality'. Dat is niets voor mij.