Week 37/38 Woordenschat 1.2 Betekenis afleiden uit het woord

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat staat er op de planning?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Je begrijpt een moeilijk woord door te kijken of je een deel van het woord herkent

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

We gaan oefenen
met de betekenis van woorddelen van onbekende woorden

Slide 9 - Tekstslide

Hoe zoek je naar een bekend woorddeel?
A
kijken naar samengestelde woorden en voorvoegsels
B
kijken naar voorvoegsels en achtervoegsels
C
kijken naar samengestelde woorden en achtervoegsels
D
kijken naar samengestelde woorden, voorvoegsels en achtervoegsels

Slide 10 - Quizvraag

Pas woordraadstrategie "Zoek een bekend woorddeel" toe.
Wat betekent het woord "klantvriendelijk"?
A
Onbeschoft gedragen naar klanten
B
Een prettige houding naar klanten hebben

Slide 11 - Quizvraag

Bij welke woorden vind je de betekenis door naar de woorddelen te kijken?
A
be-drijf
B
kost-baar
C
ozon-laag
D
mis-lukken

Slide 12 - Quizvraag

Hoe noem je het woorddeel -ing in het woord 'bewerking'?
A
voorvoegsel
B
bijvoegsel
C
achtervoegsel

Slide 13 - Quizvraag

Wat is GEEN bekend woorddeel?
A
on-
B
-loos
C
onze
D
inter-

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel anti- in het woord
anti-Amerikaans?

A
zonder
B
opnieuw
C
tegen
D
verkeerd

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent het voorvoegsel -on in het woord onprofessioneel?
A
geen
B
weinig
C
mis
D
niet of geen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex- in het woord
ex-minister?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis- in miscommunicatie?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 18 - Quizvraag

Een voorvoegsel kan je helpen om
A
een woord in de verleden tijd te zetten.
B
de betekenis van een woord te vinden.
C
een woord te verkleinen.
D
het lidwoord goed te gebruiken.

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent het voorvoegsel "non" in
het woord
non-verbale communicatie?
A
iemand uit een klooster
B
niet
C
opnieuw
D
tussen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel wan- in het woord wangedrag?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 21 - Quizvraag

Uit welke woorddelen bestaat
Chronischvermoeidheidssyndroom

Slide 22 - Open vraag

Uit welke woorddelen bestaat
Accountantadministratieconsulent

Slide 23 - Open vraag

Uit welke woorddelen bestaat
Geneesmiddelenvergoedingssysteem

Slide 24 - Open vraag

Aan de slag!
Woordenschat 1.2 
Betekenis afleiden uit het woord

Maken:
Extra opdrachten 1, 2 en 3

Slide 25 - Tekstslide