2KB2 31 maart

WELKOM
3 Kader
Welkom 2KB2

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
3 Kader
Welkom 2KB2

Slide 1 - Tekstslide

 De les start over twee minuten !
- Mobiel in de bak
- Boek, laptop, pen en schrift op  
   tafel
- Tas van de tafel
- Eigen naam in LessonUp
- Iedereen doet mee

timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

  • Ik kan een zakelijke e-mail schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Afspraken
  • Mobiel in de bak.
  • Als de docent praat, luisteren we.
  • Als we iets willen zeggen of antwoord geven, steken we onze hand op.
  • We luisteren als een medeleerling een vraag stelt.
  • We doen mee in de les.
  • We maken ons huiswerk.

Slide 4 - Tekstslide

Programma van de les 2KB2
31 maart
Programma:

  • Aanwezigheid
  • Afspraken 
  • Terugblik/Huiswerk
  • Uitleg Samenstellingen
  • Aan de slag
Lesdoel:
Ik kan een zakelijke e-mail schrijven.
Ik kan de betekenis van een samenstelling vinden

Slide 5 - Tekstslide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoel

  • Ik kan een zakelijke e-mail schrijven.

Slide 7 - Tekstslide

H5 Een beleefde e-mail schrijven
  • Aanhef
  • U
  • Leg uit wie je bent en waarom je schrijft 
  • Wat wil je vragen
  • Slotzin
  • groet, komma, voor- en achternaam
  • adres/telefoonnummer

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk
Maak Schrijven H5 1 t/m 2 op blz 123 voor donderdag.
Stuur de mails uit opdracht 2 naar j.blank@berechja.nl of via magister mail naar j. blank (BLJ)

Ongeveer 20 tot 30 minuten. 

Tips:
- gebruik geen overdreven chique woorden
- gebruik niet te veel bijvoeglijke naamwoorden
- schrijf concreet / actief

Slide 9 - Tekstslide

Tot de volgende keer!

Slide 10 - Tekstslide

Jaar 2 H5 Woordenschat: samenstellingen deel 1

Slide 11 - Tekstslide

Een computer waarmee je een spel kunt doen:
A
computerspel
B
spelcomputer

Slide 12 - Quizvraag

Groente die je door de soep kunt doen:
A
groentesoep
B
soepgroente

Slide 13 - Quizvraag

Water dat uit de kraan komt:
A
kraanwater
B
waterkraan

Slide 14 - Quizvraag

tegel die op de vloer ligt:
A
tegelvloer
B
vloertegel

Slide 15 - Quizvraag

Kopieer de link en bekijk de instructiefilm over samenstellingen:
https://player.vimeo.com/video/265189244

Slide 16 - Tekstslide

Samenstellingen:
Sommige woorden zijn samengesteld uit twee of meer woorden. 
Het laatste woord van een samenstelling is het belangrijkst. Dat bepaalt de betekenis.

Bijvoorbeeld:
Een winterjas is een soort jas: een jas die je in de winter draagt. 
Een leesbril is een soort bril: een bril waarmee je kunt lezen.

Gebruik een woordenboek als je de betekenis niet zelf kunt bedenken. 
Soms staat een samenstelling niet in het woordenboek. Je kunt dan de losse woorden opzoeken. 
Bijvoorbeeld:
- Bij de meeste pretparken krijg je groepsreductie. 
Je kijkt dan in het woordenboek bij reductie (= korting).

Slide 17 - Tekstslide

Vul de betekenis van de samenstelling in.
Het laatste woord van de samenstelling bepaalt de betekenis.
Je mag een woordenboek gebruiken.

Toekomstvisie betekent:

Slide 18 - Open vraag

Vul de betekenis van de samenstelling in.
Het laatste woord van de samenstelling bepaalt de betekenis.
Je mag een woordenboek gebruiken.

gezondheidsrisico betekent:

Slide 19 - Open vraag

Vul de betekenis van de samenstelling in.
Het laatste woord van de samenstelling bepaalt de betekenis.
Je mag een woordenboek gebruiken.

filmacteur betekent:

Slide 20 - Open vraag

Vul de betekenis van de samenstelling in.
Het laatste woord van de samenstelling bepaalt de betekenis.
Je mag een woordenboek gebruiken.

resultatenoverzicht betekent:

Slide 21 - Open vraag

Vul de betekenis van de samenstelling in.
Het laatste woord van de samenstelling bepaalt de betekenis.
Je mag een woordenboek gebruiken.

intelligentietest betekent:

Slide 22 - Open vraag

Vul de betekenis van de samenstelling in.
Het laatste woord van de samenstelling bepaalt de betekenis.
Je mag een woordenboek gebruiken.

prestatiedwang betekent:

Slide 23 - Open vraag

Verbind de woorden met de juiste betekenis.
precies
zeker weten
vast en zeker
gelegenheden
vanzelfsprekend
mogelijkheden
exact
gegarandeerd
uiteraard
absoluut

Slide 24 - Sleepvraag

Lees de tekst in je Nederlandse boek op bladzijde 129-130.
Maak daarna de vragen.

Een branche is een bedrijfstak, bijvoorbeeld van bedrijven die dezelfde soort producten verkopen. Wat betekent reisbranche (al. 1)?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het belangrijkste deel van de samenstelling vakantiegangers (al. 1)?
A
vakantie
B
gangers

Slide 26 - Quizvraag

Welk synoniem voor 'in te nemen' staat in alinea 2?
A
binnen te halen
B
te gebruiken
C
te consumeren
D
te verzamelen

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent aan boord in alinea 2?
A
aan de wand
B
op het schip
C
in het vliegtuig

Slide 28 - Quizvraag

Virtueel betekent ‘denkbeeldig, niet echt bestaand’. Waarmee speel je een virtueel potje golf (al. 2)?
A
met een vriend
B
op de green
C
met een hockeystick
D
met een computer

Slide 29 - Quizvraag

Welke synoniemen voor luchthaven staan in alinea 3?
A
landingsbaan
B
vliegveld
C
airport
D
Schiphol

Slide 30 - Quizvraag

Een haven is een aanlegplaats voor schepen. Waarom noemt men een plek waarop vliegtuigen opstijgen en landen een luchthaven?

Slide 31 - Open vraag

In alinea 3 staat: 'maar het liefst voor zo min mogelijk auto’s.' Kan iedereen in de toekomst parkeren op de luchthaven?
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Vul de betekenis van deze samenstellingen in: parkeerplaatsen (al. 3),
A
plaatsen om te parkeren
B
parkeren op speciale plaatsen

Slide 33 - Quizvraag

Vul de betekenis van deze samenstellingen in:
luchthaventerminal (al. 3)
A
aankomst- en vertrekhal op een luchthaven
B
Plek waar de vliegtuigen geparkeerd staan

Slide 34 - Quizvraag

Vul de betekenis van deze samenstellingen in:
veiligheidsniveau (al. 4)
A
veiligheid op hoog niveau
B
de hoogte van de veiligheid

Slide 35 - Quizvraag

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
zorgen dat iest er niet kwam
bedrag
voor een doel geschikt maken
twee keer zoveel wordt
vermoedelijk
geeft
vermeden
waarschijnlijk
tarief
biedt
aanpassen
verdubbelt

Slide 36 - Sleepvraag

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
aangekomen
het minst ver weg
eromheen
beplanting
eens
zet ... neer
gearriveerd
eenmaal
dichtsbijzijnde
dropt
rondom
groen

Slide 37 - Sleepvraag

Terugblik
Hoe vond je de les gaan?
Wat heb je geleerd?

Slide 38 - Tekstslide