Taalblokken les 6 Argumenteren

Taalblokken les 6
Onderwerp: argumenteren


 Let op: deze les is heel belangrijk voor je schrijfexamen betoog en voor de mondelinge discussie
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2,3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalblokken les 6
Onderwerp: argumenteren


 Let op: deze les is heel belangrijk voor je schrijfexamen betoog en voor de mondelinge discussie

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn feiten?

Slide 2 - Tekstslide

Feiten
Feiten zijn beweringen die je kunt controleren. Je zou kunnen opzoeken of navragen of ze echt waar zijn. Deze zijn objectief.

Voorbeelden van een tekst met feiten zijn: nieuwsberichten in de krant, onderzoeksrapporten en teksten in leerboeken

Slide 3 - Tekstslide

Wat is geen feit
A
Het regende gisteren
B
Hij heeft 2 dochters
C
Zij draagt een mooie jurk
D
De broek is afgeprijsd

Slide 4 - Quizvraag

Nepnieuws
Nieuws dat door social media wordt verspreid, maar bij controle niet klopt.
Dit gebeurt om verwarring te zaaien en heeft meestal een politieke reden. Zo probeert men de publieke opinie te beïnvloeden. Steeds meer social media hebben daarom factcheckers in dienst die het nepnieuws moeten opsporen.

Slide 5 - Tekstslide

Heb jij ook wel eens een bericht gelezen met fake news, zo ja waar ging het over?

Slide 6 - Open vraag


Wat is een mening?

Slide 7 - Tekstslide


Mening of standpunt
Een mening of standpunt is wat iemand ergens van vindt. Je kunt het ermee eens zijn of niet. Dit is subjectief.

 Ingezonden brieven en columns in de krant zijn meestal subjectief, net als bijdragen op discussieforums op internet.

Slide 8 - Tekstslide


Aan welke signaalwoorden herken je: mening of feit?

Slide 9 - Tekstslide


Feit:

want...
omdat...
aangezien...
immers...
namelijk...

Mening:

Ik vind...
Volgens mij...
Dus...
Kortom...
Daarom...
Ik denk dat...

Slide 10 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik = beeldspraak
In een subjectieve tekst staan vaak vormen van figuurlijk taalgebruik. De schrijver of spreker probeert zijn mening extra kracht bij te zetten door een beeld op te roepen.
Voorbeelden: Een grijze muis zijn. De dingen zwart/wit zien. Blikken die kunnen doden. De tijd glipt door je vingers…

Slide 11 - Tekstslide

Kan jij een voorbeeld geven van beeldspraak over het weer?

Slide 12 - Open vraag

Argumenten
Argumenten gebruik je om je standpunt of mening te ondersteunen. Argumenten zijn redenen waarom je iets vindt. Je herkent ze bijvoorbeeld aan de signaalwoorden 'omdat' en 'want'. 
Tegenargumenten geven aan waarom je het niet eens kunt zijn met een standpunt of wat je op het standpunt tegen hebt.

Slide 13 - Tekstslide

Soorten argumenten (5)
1.  Feitelijke oorzaak en gevolg: zonnebaden is risicovol, want het vergroot de kans op het krijgen van huidkanker. 

2. Vergelijking met een andere situatie: Met Stef is wordt het vast weer lachen vanavond, want de vorige keer zette hij de hele tent op z'n kop.

3. Voorbeeld: ik vind mezelf een goed persoon, ik doneer bijvoorbeeld geld aan goede doelen.

Slide 14 - Tekstslide

Soorten argumenten
4. Voor- en nadelen: Als je je mobiel niet mee de klas in mag nemen, is dat beter voor je concentratie, maar je mist misschien belangrijke sociale informatie, dus ik zou in de pauze wel even op mijn mobiel kijken als ik jou was.

5. Kenmerk of eigenschap van een groep toepassen op 1:
Nederlanders zijn heel direct, dus het is niet gek dat Sanne op stage in Spanje als bot werd ervaren door haar collega's.

Slide 15 - Tekstslide

drogredenen
Soms kloppen de argumenten niet. Er wordt dan een verkeerde relatie gelegd tussen het standpunt en de argumenten. Vaak opzettelijk om te manipuleren, te bedriegen of te misleiden.

De argumenten zijn dan niet geldig. Je spreekt dan van drogredenen.

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden van drogredenen
  1. Sinds het verboden is om te appen op te fiets, zijn er minder dodelijke verkeersongevallen geweest. Appen op de fiets zorgt dus voor veel doden.
    = onjuiste oorzaak-gevolg relatie

  2. Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
    = overhaaste generalisatie: o.b.v. N=1 wordt een conclusie getrokken voor een hele groep.

  3. Geschiedenislessen zijn helemaal niet belangrijk. Oude kleren gooi je toch ook gewoon weg?= verkeerde vergelijking. Het zijn twee totaal andere dingen.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden van drogredenen
4. Wat weet een dronkenlap zoals jij van politiek?
= Persoonlijke aanval: er wordt op de man gespeeld.

5. "Geef mij één goede reden waarom ik tegen arbortus zou zijn!"
= ontduiken van de bewijslast. Er wordt geen argument gegeven, maar je vraagt aan de ander om het tegenargument te geven of het te bewijzen.

6. "Bart gaat niet mee naar het festival. Hij houdt niet van bier en muziek."
= woorden in de mond leggen / verdraaien van uitspraak van een ander


Slide 18 - Tekstslide

Voorbeelden van drogredenen
7. "Ik heb overduidelijk gelijk! Alleen hele domme en achterlijke mensen zullen het niet met mij eens zijn." 
= bespelen van het publiek om een afwijkende mening te voorkomen; argument ontbreekt.

8. "Dat schijnt een goede film te zijn, want de koning vindt het ook een goede film."
= onjuist beroep op autoriteit

Welke herken je als je ruzie maakt met je vriend of vriendin?
Wijs de ander direct op de foute argumentatie! 
Wedden dat jij dan de discussie wint?

Slide 19 - Tekstslide

Lubach's voorbeeld
Overhaaste generalisatie of de wet van de kleine getallen: 
Klik HIER 



 Verdere uitleg met verschillende soorten staan in de theorie van les 6

Slide 20 - Tekstslide

Laten we het eens proberen!

Slide 21 - Tekstslide