Feit, mening, argument

Argumenteren
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zit 16 slide, met interactieve quiz, tekstslide en 1 video.

Onderdelen in deze les

Argumenteren

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
  • Je weet wat een feit, mening en argument is.
  • Je weet waaruit een discussie bestaat.
  • Je raakt bekend met drogredenen.

Slide 2 - Tekstslide

Feit, mening, argument
Feiten: Een feit kun je controleren. 
Meningen: Een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: Reden waarom je een bepaalde mening hebt. Een argument kan een feit en een mening zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Soorten argumenten
Je kunt twee soorten argumenten onderscheiden:
- objectieve argumenten (controleerbaar)
- subjectieve argumenten (in meer of mindere mate aannemelijk)
Drogredenen -> foute argumenten of redeneringen

Slide 4 - Tekstslide

Theorie 
Stelling: Een bewering over een onderwerp om een discussie op gang te brengen. Je bent het er mee eens of juist helemaal niet.
Standpunt: Daarmee geef je je mening (voor of tegen) over dat onderwerp.
Argumentatie: Redenen waarmee je anderen overtuigt van je standpunt. 

Slide 5 - Tekstslide

mening
feit
standpunt
objectief
subjectief
stellingname
kun je over discussiëren
kun je controleren

Slide 6 - Sleepvraag

Opbouw
  • Benoem de stelling, leg je standpunt uit en benoem je (eerste) argument.
  • Geef vervolgens de ruimte aan de gesprekspartner voor tegenargumenten.
  • Benoem een nieuw argument, en denk ook na over tegenargumenten.
  • Sluit af met een samenvatting/conclusie en bespreek of jullie het eens geworden zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Drogredenen
  • Op de man spelen (Jij weet helemaal niets van een spraakstoornis! Je hebt er zelf nooit een gehad!)

  • Cirkelredenering (Jesse geeft aan dat Lotte erg vriendelijk is, omdat ze heel aardig is.)

  • Overhaaste generalisatie (Ik heb tot nu toe twee mensen in Griekenland ontmoet, en ze waren allebei aardig tegen me. Dus alle mensen die ik in Griekenland zal ontmoeten, zullen aardig tegen me zijn.)

  • Onjuiste oorzaak-gevolg relatie (Sinds het verboden is om te appen op te fiets, zijn er minder dodelijke verkeersongevallen geweest.)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Wat is een argument?
A
een argument is een stelling
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 10 - Quizvraag

In de kantine kun je je waterfles bijvullen.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quizvraag

De Sportacademie is een leuke school.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quizvraag

Kinderen spelen minder buiten dan 20 jaar geleden.
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

"Omdat hij goede standpunten heeft."
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 14 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

"Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid."
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 15 - Quizvraag

Oefenstellingen
  • Thuiswerken is productiever dan werken op kantoor.
  • Vrijwilligerswerk moet onderdeel zijn van het onderwijs.
  • Lokale producten zijn beter voor het milieu.
  • Sociale media brengt mensen dichter bij elkaar.
  • Plastic zakken moeten verboden worden.

Slide 16 - Tekstslide