a. Mijn kat is ziek.
b. Marie heeft gisteren koekjes gebakken.
c. Heb jij ook zo veel zin om straks te gaan zwemmen?
d. Mijn handdoek kan droog worden in heel korte tijd.
e. Kan je handdoek zo snel drogen?
f. De parels van de rapper bleken toch echt te zijn!