L3-N4-Schrijven-P5-Le02

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Je hebt het filmpje over schrijfvaardigheid gezien.
Heb je nieuwe dingen gehoord?
Zo ja, welke?

Slide 10 - Woordweb

Wat zijn specifiek jouw aandachtspunten bij het onderdeel schrijven?

Slide 11 - Woordweb

Wat weten we nog?

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het doel van een pakkende titel van een tekst?
A
Het trekken van de aandacht van de lezer.
B
Het informeren van de lezer over de inhoud van de tekst.
C
Het stimuleren van de lezer om de tekst te gaan lezen.
D
A + B + C

Slide 13 - Quizvraag

Voor burgerschap ga je een tekst schrijven over een onderwerp dat met het verkeer te maken heeft. Jij vindt dat we veel te hard mogen rijden op de snelweg. Door goede argumenten te verzinnen, hoop je anderen te overtuigen van je mening. Welke tekstsoort past het beste bij deze opdracht?
A
advertentie
B
betoog
C
informerend artikel
D
recensie

Slide 14 - Quizvraag

Voordat je aan je stage begint, krijg je de opdracht een tekst te schrijven over je stagebedrijf. De tekst is bedoeld om andere studenten uitleg te geven over de branche, de geschiedenis van het bedrijf en de werkzaamheden. Welke tekstsoort past het best bij deze opdracht?
A
advertentie
B
betoog
C
informerend artikel
D
recensie

Slide 15 - Quizvraag

Even vooraf...
welke signaalwoorden ken jij?

Slide 16 - Woordweb

Welk woord hoort op het stippellijntje?
In de tekst zijn er ….tussen woorden, zinnen en alinea's.
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 17 - Quizvraag

Hoe noem je woorden die wijzen op een verband tussen zinnen of alinea's?
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 18 - Quizvraag

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 19 - Quizvraag

Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen.

Slide 20 - Tekstslide

Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze -aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 21 - Quizvraag

Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide