Herhaling SER, ESTAR, HAY, TENER, IR

WB, TB & laptop (dicht) op tafel
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WB, TB & laptop (dicht) op tafel

Slide 1 - Tekstslide

De les vandaag

Het doel van de les
Herhaling van de volgende werkwoorden: ser, estar, hay, tener & ir. 
 

Actividades
- Jullie oefenen met de vervoeging van "ser-estar-tener & ir" 

                                                                    

Slide 2 - Tekstslide

ser of estar?
Ser gebruik je als je wilt zeggen wie of wat iemand is. 
Ana es holandesa🌷.
Carlos es doctor 👨‍⚕️. 

Estar gebruik je als je wilt zeggen waar iets of iemand is: plaatsbepalingen.
Antonio y Marta están en el instituto 🏫. 

Slide 3 - Tekstslide

Hay = er is/ er zijn

Slide 4 - Tekstslide

Ser TB p. 16 y estar TB p. 21
                                        Ser = zijn                      Estar = zijn/zich bevinden



soy
eres
es
somos
sois
son
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 5 - Tekstslide

Tener TB p. 29
  1. Wat betekent tener?
  2. Hoe vervoeg je tener?
  3. Wanneer/hoe kun je tener gebruiken?

Slide 6 - Tekstslide

 Hoe vervoeg je tener?
tener = hebben

Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
tengo
tienes
tiene
tenemos
tenéis
tienen

Slide 7 - Tekstslide

Maak 2 zinnen met de ik-vorm
  1. tener hambre  (honger)
  2. tener sed  (dorst)
  3. tener calor  (warm)
  4. tener frío (koud) 
  5. tener 13 años (leeftijd zeggen) 
  6. Tener gatos/perro ( katten/ honden)

Slide 8 - Tekstslide

¿Cómo funciona el verbo "ir"?
  1. Betekenis
  2. Vervoeging

Slide 9 - Tekstslide

Ir (gaan) TB p. 37
vais

Slide 10 - Tekstslide

Sleep de juiste vorm van 'ir' naar het juiste doel.
Stacy y Fiene _____ (ir) a escuchar música.
Rick y yo______(ir) al cine
¿Tú________ (ir-tú) a casa en coche?
Yo _______ (ir) a la peluquería
¿Lisa y tú _____(ir - vosotros) de vacaciones a Francia?
van
vamos
vas
voy
vais

Slide 11 - Sleepvraag

¡A trabajar!

WB p. 12 oef. 12a & b + 13c & 14 a, & b +
WB p.97 oef. 26- 27 

Tiempo: 15 min.

Klaar? Leer vocabulario 6.1 WB p. 103

timer
15:00

Slide 12 - Tekstslide

Ik ken nu alle vormen van de werkwoorden SER - ESTAR - TENER - IR
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

Los deberes 
Leren: 
Vocabulario 6.1
StudyGo lijst maken

Maken: 
oef. 


Slide 14 - Tekstslide