Woche 6 les 2

• Duits
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Welkom

Wil je inloggen? + Schrift erbij

Grammmmmmatik. 

Kapitel 7

Wohnen

Planung: 

Aan het einde van de les weet je wat de vierde naamval is. 

Aan het einde van de les heb je de lidwoorden herhaald. 

Doel voor deze les: ​

-het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de vierde naamval gebruiken

-de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken 

Succescriteria:​
-de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval (onderwerp) gebruiken

-de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval (lijdend voorwerp) gebruiken

- de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits op die je kent.

Voorzetsels met de vierde naamval:

durch = door 

für = voor 

ohne = zonder

um = om

gegen = tegen

bis = tot

Stamp deze woorden! Inclusief vertaling. 

Voorbeeldzin --> uitleg

Hij speelt zaterdag tegen hem. Er spielt Samstag gegen ihn. 

 Het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval

De voorzetsels met de vierde naamval

(voor) mij

(voor) jou

(voor) hem

(voor) haar

(voor) het

(voor) wie

(voor) wat

(voor) ons

(voor) jullie

(voor) u

(voor) hen

(für) mich

(für) dich

(für) ihn

(für) sie

(für) es

(für) wen

(für) was

(für) uns

(für) euch

(für) Sie

(für) sie

Ne derlands	Duits 1e naamval	Duits 4e naamval	Voorbeelden
ik	ich	mich	Welches Bett ist für mich?
jij	du	dich	Das Poster ist für dich.
hij	er	ihn	Hast du eine Lampe für ihn?
zij	sie	sie	Hier ist ein Stuhl für sie.
het	es	es

Nederlands	Duits 1e naamval	Duits 4e naamval	Voorbeelden
wij	wir	uns	Haben Sie ein Buch für uns?
jullie	ihr	euch	Ich habe das für euch bezahlt.
zij	sie	sie	Hier sind Stühle für sie.
u	Sie	Sie	Was kann ich für Sie tun?
wie	wer	wen	Für wen hast du das mitgebracht?
wat	was	was	Was hast du da?

Grammatik - Seite 42

Aufgaben : 20, 21, 22

Grammatik - Seite 44

De voorzetsels met de vierde naamval

Ich spiele ....... (tegen hem)

1. gegen er
2. gegen ihm
3. gegen ihn

Ich liebe meine Katze und kümmere mich gern ......... (om haar)

1. um Sie
2. um Ihnen
3. um ihnen
4. um sie

....... (voor wie) ist der Spiegel?

1. für wer
2. für wen
3. für wem

Dit zijn ze dus. 

ich - mich

du - dich

er - ihn

sie - sie

es - es

wir - uns

ihr - euch

sie - sie

Sie - Sie

wer - wen

Beispiel:

Dit is mijn auto. Das ist mein Auto. 

Hij speelt zaterdag tegen hem. Er spielt Samstag gegen ihn. 

Studygo

Vertalingen van de persoonlijke voornaamwoorden + voorzetsels. 

Toets: 23 oktober Kapitel 7

Tip: begin alvast de vierde naamval te leren door middel van het schema te herhalen + Studygo 

VSM..... 

Planung dieser Woche

Stunde 2: Grammatik Erklärung

Stunde 3: arbeiten im Buch

H2: 14, 15, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25

V2: 14, 16b, 17, 18, 20, 21, 22, 23, 24, 25

Afsluiting:​

​Wat hebben we vandaag geleerd?​ 

​
Wat lukte al wel, wat nog niet?​ 

​
Waren de opdrachten duidelijk en goed te doen?​ 

​
Als je een vraag over het huiswerk zou hebben, wat zou dat dan zijn?​

 

Vooruitblik: in de volgende les het persoonlijk en het vragend voornaamwoord in de 4e naamval gebruiken met voorzetsels​