H1- Spelling - les 2

H1- spelling- les 2
- meervoud van het ZNW

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H1- spelling- les 2
- meervoud van het ZNW

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdregel meervoud:
1. - (e)n
    -s
    -eren
Achter het znw zetten.

2. Schrijven zoals je het hoort

Voorbeeld:
ei =
hond =
mens =





Slide 2 - Tekstslide

9 bijzondere meervoudsvormen
1. Sommige woorden die eindigen op -e hebben twee meervoudsvormen.

voorbeeld:  groente = groentes/groenten
                         seconde = seconden/ secondes

2. Sommige woorden hebben twee meervoudsvormen met elk een eigen betekenis
voorbeeld: been =  benen/beenderen

Slide 3 - Tekstslide

3. Bij woorden die eindigen op -s of -f moet je in het meervoud soms de laatste letter veranderen in een -z of een - v.

voorbeeld: dans - dansen          staaf - staven
                        gans - ganzen           fotograaf - fotografen
 


Slide 4 - Tekstslide

4. Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt, dan voeg je in het meervoud -ën toe. Anders zet je het trema op de laatste e van het woord.

voorbeeld: bacterie = bacteriën
                        genie = genieën


Slide 5 - Tekstslide

5. Bij woorden die eindigen op een klinker, schrijf je een apostrof + s ('s) als je het woord anders verkeerd zou uitspreken
voorbeeld:
pizza - pizza's             auto - auto's            tosti - tosti's

Let op :
baby - baby's         cowboy - cowboys     (nooit IE!)

Let op:
etui - etuis             garage - garages           bureau - bureaus    


Slide 6 - Tekstslide

6. Sommige woorden op -man kunnen als meervoud ook -lieden of -lui hebben. Dit zijn meestal beroepen.
voorbeeld:  werkman - werkmannen - werklieden - werklui 

7. In sommige woorden verandert de klinker in het meervoud.
voorbeeld:  stad - steden

Slide 7 - Tekstslide

8. Woorden die uit het Latijn komen, hebben soms nog hun Latijnse meervoudsuitgang.
voorbeeld:  museum - museums/ musea

9. Sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud.
voorbeeld: - rommel
                        - zand

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen
Geef van de volgende ZNW het goede meervoud.                          Denk aan de regels.

Slide 9 - Tekstslide

1. spray
A
sprays
B
spray's

Slide 10 - Quizvraag

2. schip
A
schippen
B
schepen
C
schipperen
D
schips

Slide 11 - Quizvraag

3. porie
A
poriën
B
porieën

Slide 12 - Quizvraag

4. cadeau
A
cadeau's
B
cadeaus

Slide 13 - Quizvraag

5. euro
A
euroos
B
euroo's
C
euro's
D
euro

Slide 14 - Quizvraag

6. paragraaf
A
paragraven
B
paragrafen
C
paragraafs
D
paragraaf

Slide 15 - Quizvraag

7. politicus
A
politicus
B
politicussen
C
politica
D
politici

Slide 16 - Quizvraag

8. comedy

Slide 17 - Open vraag

9. vakman

Slide 18 - Open vraag

10. allergie

Slide 19 - Open vraag

11. bikini

Slide 20 - Open vraag

12. lolly

Slide 21 - Open vraag

13. diner

Slide 22 - Open vraag

14. fantasie

Slide 23 - Open vraag

15. geboorte

Slide 24 - Open vraag

Einde les meervouden

Slide 25 - Tekstslide