BB Leesvaardigheid herhaling

 Leesvaardigheid
- Theorie herhalen

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

 Leesvaardigheid
- Theorie herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Lezen:
- Je weet welke begrippen je moet kennen voor een tentamen- of examentekst.
- Je weet hoe je een tentamen- of examentekst moet aanpakken.

Slide 2 - Tekstslide

Begrippen leesvaardigheid
Welke 5 manieren zijn er om een tekst te lezen? 

Slide 3 - Tekstslide

Manieren van lezen
*  Verkennend lezen: tekst verkennen; titel, inleiding, afbeelding, tussenkopjes, bron, dikgedrukte woorden.
*  Grondig/precies lezen: je wilt de tekst begrijpen en leest hem aandachtig door
* Zoekend lezen: je zoekt gericht naar informatie die je nodig hebt voor het antwoord op een vraag. 
* Globaal lezen: Je leest tussenkopjes, eerste en laatste alinea en eerste en laatste zin van de alinea's.
* Kritisch lezen: Je beoordeelt of de tekst waar is. Is de bron betrouwbaar. Wat is het doel van de tekst? Is de schrijver deskundig?

Slide 4 - Tekstslide

De docent vraagt of ik een idee heb waar de tekst ongeveer over gaat. Welke leesmanier pas ik toe?
A
Verkennend lezen
B
Grondig lezen
C
Zoekend lezen
D
Globaal lezen

Slide 5 - Quizvraag

De docent laat een lijst rondgaan met de cijfers van de laatste toets. Welke leesmanier pas ik toe?
A
Verkennend lezen
B
Grondig lezen
C
Zoekend lezen
D
Kritisch lezen

Slide 6 - Quizvraag

Ik moet vragen beantwoorden bij een tekst. Welke manier van lezen pas ik toe?
A
Verkennend lezen
B
Grondig lezen
C
Zoekend lezen
D
Globaal lezen

Slide 7 - Quizvraag

Ik ben benieuwd hoeveel mensen er vandaag positief getest zijn op griep. Welke leesmanier pas ik toe?
A
Verkennend lezen
B
Grondig lezen
C
Zoekend lezen
D
Kritisch lezen

Slide 8 - Quizvraag

Morgen heb ik mijn theorietoets voor mijn scooterrijbewijs. Welke manier van lezen heb ik gebruikt als voorbereiding?
A
Verkennend lezen
B
Grondig lezen
C
Zoekend lezen
D
Globaal lezen

Slide 9 - Quizvraag

Publiek
Publiek = Een schrijver denkt niet alleen na over het doel, maar ook over het publiek ( = de lezers voor wie hij schrijft).
- Algemeen publiek = (bijna) iedereen
- Speciale doelgroep = bepaalde groep mensen
Bijv: kinderen, jongeren, ouders, mannen, vrouwen, mensen met een bepaalde hobby etc.

Slide 10 - Tekstslide

Voor welk publiek is dit
tijdschrift geschreven?
A
algemeen publiek
B
kinderen
C
opa's
D
mensen die van dieren houden

Slide 11 - Quizvraag

Voor welk publiek is dit
tijdschrift geschreven?
A
algemeen publiek
B
kinderen
C
mensen die MAX heten
D
mensen die van racen houden

Slide 12 - Quizvraag

Voor welk publiek is dit boek
gemaakt?
A
algemeen publiek
B
baby's
C
vrouwen die een kind gaan krijgen
D
mensen tussen de 20-50 jaar

Slide 13 - Quizvraag

Begrippen leesvaardigheid
Welke tekstdoelen ken je? 

Slide 14 - Tekstslide

Tekstdoelen
  • Informeren: informatie geven / iets nieuws vertellen
  • Uitleggen: de schrijver wil uitleg of een instructie geven
  • Overtuigen: de schrijver wil anderen van zijn/haar mening overtuigen / waarschuwen
  • Amuseren: vermaken
  • Activeren / aansporen / overhalen: de schrijver wil de lezer tot handelen overhalen

Slide 15 - Tekstslide

Zoek het juiste tekstdoel bij het juiste plaatje. 
Informeren
Amuseren
Overtuigen
Activeren

Uitleggen

Slide 16 - Sleepvraag

Opbouw van een tekst
1 Inleiding

2 Middenstuk / kern

3 Slot 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 19 - Quizvraag

Wat staat er vaak in een kernzin?
A
Minder belangrijke dingen
B
Een samenvatting
C
Een hoofdzaak
D
Een tussenkopje

Slide 20 - Quizvraag

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 21 - Quizvraag

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Afbeeldingen
Afbeeldingen = kunnen verschillende bedoelingen hebben:
1. aandacht trekken
2. de afbeelding is nodig om de tekst te begrijpen
3. de afbeelding maakt de tekst duidelijker
4. de afbeelding maakt de tekst grappig
5. de afbeelding geeft een bepaalde sfeer

Slide 25 - Tekstslide

Manieren van inleiden
Inleiding
- onderwerp van de tekst noemen
- een vraag stellen over het onderwerp
- een probleem noemen
- anekdote (= kort grappig verhaaltje)
- een persoonlijke ervaring vertellen
- de aanleiding van het schrijven noemen

Slide 26 - Tekstslide

Manieren van afsluiten
Slot
- een samenvatting geven
- een conclusie trekken
- antwoord geven op een belangrijke vraag
- de oplossing van een probleem geven
- een advies geven of oproep doen

Slide 27 - Tekstslide

Andere belangrijke begrippen
  • Onderwerp: zo kort mogelijk de tekst samenvatten (één     woord of een paar woorden)
  • Hoofdgedachte: de tekst samenvatten in één zin (markeer     de belangrijkste zinnen en vorm die samen tot één zin)
  • Titel: naam van de tekst
  • Tussenkopjes: minititels boven alinea's
  • Deelonderwerp: onderwerp van een deel van de tekst

Slide 28 - Tekstslide

Hoe pak je een (examen)tekst aan?
Stap 1: lees de tekst  verkennend
Stap 2: lees de eerste vraag nauwkeurig en lees de alinea waar je het antwoord kunt vinden
Stap 3: Als je de vraag niet snapt is de oorzaak vaak dat je de vraag niet goed hebt gelezen. Herhaal dan stap 2

- lees de tekst helemaal door


Slide 29 - Tekstslide

Soorten vragen examentekst
1. Meerkeuzevragen: 
Dek alle antwoorden af en bedenk zelf een antwoord - kies het meest passende antwoord.
Zoek in elk antwoord het kernwoord en ga na of je dat herkent in het deel van de tekst waar de vraag over gaat.
2. Citeervraag
Neem een zin of een deel van de zin over (citeren of letterlijk overnemen met regelnummer).
' Eerste twee woorden..... laatste twee woorden.'  (r. 1)

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

De trein was vanochtend 5 minuten te laat.
A
feit
B
mening

Slide 32 - Quizvraag

Het wordt tijd voor vakantie.
A
feit
B
mening

Slide 33 - Quizvraag

Leerwerk
In teams vind je de  begrippen


Slide 34 - Tekstslide