Les 3: ww-spelling H3b

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Antwoorden oefening leenwoorden (blad 10)

gebungeejumpt
uploadde
boycot
managet
geracet
getimed
geblogd
lobde
barbecuet
geallround
copete
rapt
speechte
getackeld
finishte                                               geracet


Slide 2 - Tekstslide

Wat hebben we tot nu toe gedaan?
Persoonsvormen:
  • Tegenwoordige tijd
  • Verleden tijd
Anders:
  • Voltooid deelwoord
  • Onvoltooid deelwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord van het vd/od
  • Gebiedende wijs
  • Infinitief

Slide 3 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
  • ik = stam/ik-vorm
  • jij = stam+t
  • Hij/zij/het: stam+t
  • Meervoud (wij, jullie, zij): infinitief

Let bij Engelse werkwoorden goed op wat de stam is! 

Slide 4 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Struikelblok: -d - dt?
Bij werkwoorden waarbij de stam eindigt op een -d (bijvoorbeeld: 'branden') hoor je niet of er een -t achter komt bij jij en hij/zij/het.

Oplossing: vervang het werkwoord in de zin in kwestie door 'lopen'. Krijgt 'lopen'  in de zin een -t? Dan het werkwoord in de zin ook.


LET OP: eindigt de stam al op een -t? Dan gebruik je bij jij/zij/hij/het alleen de stam. Denk bijvoorbeeld aan 'oogsten': stam=oogst, dus hij oogst. In het Nederlands eindig je nooit op dubbel-t bij werkwoorden. Hij oogstt is dus hartstikke fout.

Slide 5 - Tekstslide

Ik ..... (laden) de bakstenen in de aanhangwagen.

Slide 6 - Open vraag

Max ..... (racen) Lewis eruit.

Slide 7 - Open vraag

Kees ..... (vinden) het allemaal maar niks.

Slide 8 - Open vraag

Verleden tijd
Zwakke werkwoorden (=geen klankverandering):
  • Ik/jij/hij/zij/het (oftewel enkelvoud): stam+de/te
  • Wij/jullie/zij (meervoud): stam+den/ten

Struikelblok 1
  1. Waneer -de(n) of -te(n)?

Slide 9 - Tekstslide

Verleden tijd
Landen (stam=land)                          Zuchten (stam=zucht)
ik landde                                             ik zuchtte        
jij landde                                             jij zuchtte
hij/zij/het landde                                 hij/zij/het zuchtte
wij landden                                         wij zuchtten
jullie landden                                      jullie zuchtten                 
zij landden                                          zij zuchtten

Slide 10 - Tekstslide

Verleden tijd
Dus wanneer -de(n) of -te(n) bij zwakke werkwoorden?
Als de stam van het werkwoord eindigt op een -d, dan stam+de(n). Eindigt de stam op een -t, dan stam+te(n).

LET OP: In de verleden tijd in het onmogelijk op -dt te eindigen! Dat is alleen in de tegenwoordige tijd een mogelijkheid.

Struikelblok 1b: en bij werkwoorden waar de stam niet eindigt op 
een -d of -t?

Slide 11 - Tekstslide

Verleden tijd
Als de stam van een werkwoord niet eindigt op een -d of -t, gebruik je 
('t) ex-fokschaap

Het ex-fokschaap gebruik je alleen in de verleden tijd en bij voltooide deelwoorden, nooit in de tt!

  1. Check de stam: het hele werkwoord zonder -en (en dus niet de ik-vorm!)
  2. Is de laatste letter van de stam een medeklinker (d.w.z. tx, f, k, s, c, h of p) uit 't ex-fokschaap, dan gebruik je in de verleden tijd -te(n). Is de laatste letter van de stam geen letter uit het ex-fokschaap, dan gebruik je -de(n).

Slide 12 - Tekstslide

     Verbazen (stam=verbaz)

ik            verbaasde   
jij               verbaasde
hij/zij/het   verbaasde
wij             verbaasden
jullie          verbaasden
zij              verbaasden
      Durven (stam=durv)

 ik             durfde
jij              durfde
hij/zij/het   durfde
wij          durfden
jullie         durfden
zij             durfden

Slide 13 - Tekstslide

     Missen (stam=miss)

ik             miste   
jij               miste
hij/zij/het   miste
wij             misten
jullie          misten
zij              misten
      Betalen (stam=betal)

 ik             betaalde
jij              betaalde
hij/zij/het   betaalde
wij          betaalden
jullie         betaalden
zij             betaalden

Slide 14 - Tekstslide

Hij ..... (verhuizen) gisteren naar Overijssel.

Slide 15 - Open vraag

De commando's ... (verdwalen) vorig jaar in het bos.

Slide 16 - Open vraag

De whiskeymixer ... (mixen) de whiskey met een beetje cola.

Slide 17 - Open vraag

Verleden tijd
Engelse werkwoorden zijn merkwaardig, maar ook hier gebruik je gewoon 't ex-fokschaap. Maar wat als je stam eindigt op bijvoorbeeld een -e, zoals bij racen of deleten? 

Dan is de klank aan het einde van de stam leidend. 'Race' heeft een s-klank, de s zit in 't ex-fokschaap, dus schrijven de verleden tijd met -te(n).

'Delete' heeft een t-klank op het einde. Daarom schrijven we deletete(n) in de verleden tijd.

Slide 18 - Tekstslide

Verleden tijd
Naast zwakke werkwoorden zijn er ook sterke werkwoorden. Sterk betekent dat de klank van het werkwoord verandert. Bijvoorbeeld:
                Kopen - Lopen - Zijn - Denken - Aanbidden - Geven

Je schrijft een sterk werkwoord in de verleden tijd altijd zo kort mogelijk, maar zonder dat de klank in vt verandert.
                                                 Glimmen.
                                          vt enkelvoud: glom
                  vt meervoud: glommen (niet: glomen, want klankverandering)

Slide 19 - Tekstslide

Geef de verleden tijd enkelvoud van het sterke werkwoord: zijn.

Slide 20 - Open vraag

Geef de verleden tijd enkelvoud van het sterke werkwoord: bedenken.

Slide 21 - Open vraag

Geef de verleden tijd enkelvoud van het sterke werkwoord: bezoeken.

Slide 22 - Open vraag

Geef de verleden tijd enkelvoud van het sterke werkwoord: buigen.

Slide 23 - Open vraag

Geef de verleden tijd meervoud van het sterke werkwoord: klimmen

Slide 24 - Open vraag

Voltooid deelwoord
Tot zover de persoonsvormen. Op naar de (on)voltooide deelwoorden. Dit zijn afgeronde (voltooide) handelingen.

Een voltooid deelwoord wordt in de zin vergezeld van een persoonsvorm, dat is een vorm van de werkwoorden 'zijn' en 'hebben'. Die persoonsvorm kan in tt of vt. Voorbeelden:

vtt:                                                vvt:                                          
Ik heb gekocht                             Ik had gemaakt
Jij bent gewassen                       Jij was opgedirkt
Hij heeft geniest                          Jullie zaten gebeiteld
Wij zijn opgehaald                      Zij bleven bewaard

Slide 25 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Struikelblok: eindigt het voltooid deelwoord op een -d of -t?

Twee oplossingen:
  1. Verleng het woord, oftewel: plak er een -e achter. Je hoort een -d of -t op het einde.
  2.  Gebruik 't ex-fokschaap. Eindigt je stam op een medeklinker uit dit woord, dan eindigt e voltooid deelwoord  op een -t. Eindigt je stam op een andere letter dan een medeklinker uit 't ex-fokschaap, dan eindigt je voltooid deelwoord op een -d.

Slide 26 - Tekstslide

Ik heb ..... (knutselen)

Slide 27 - Open vraag

Max heeft van het weekend op Zandvoort .... (racen).

Slide 28 - Open vraag

De directeur heeft zijn medewerker.... (afblaffen).

Slide 29 - Open vraag

Onvoltooid deelwoord
Een onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat de handeling in kwestie op dit moment nog plaatsvindt: lopend(e), wassend(e), staand(e), wachtend(e).

Een onvoltooid deelwoord eindigt nooit op een -t, altijd op -d(e).

Ik ben lopend
Hij kan het staand
Een kwartier wachtend
Een zoen gevende
Dat gezegd hebbende
Fluitend naar je werk

Slide 30 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruik van een deelwoord
Bijvoeglijk gebruik van een deelwoord houdt in dat het werkwoord in de vorm van (on)voltooid deelwoord voor een zelfstandig naamwoord staat. Daarmee zegt het iets over de toestand waarin het zelfstandig naamwoord verkeert. Bijvoorbeeld:

het verwoeste huis
de gedeletete bestanden
een gelopen race
de treurende man
de verdronken kat
het verbrande bos

Slide 31 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruik van een deelwoord
Zo'n bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord spellen we altijd zo kort mogelijk, zonder dat de klank van het woord verandert. 

Bij een bijvoeglijk gebruik van een onvoltooid deelwoord is de regel simpelweg: infinitief + d(e).

Dus:
(het) verwoeste (huis) is met één -t, niet met twee t's. Dat kan omdat de klank van verwoeste hetzelfde blijft als we de tweede t weglaten.
(het) verbrande (bos): precies hetzelfde. We kunnen de tweede d weglaten, omdat de klank intact blijft.


Slide 32 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruik van een deelwoord
Let op: deze regel (zo kort mogelijk) geldt alleen bij het bijvoeglijk gebruik van een voltooid deelwoord. Want deze werkwoorden in de vt als persoonsvorm, zoals we eerder zagen, schrijven we als: 

hij verwoestte
wij verwoestten 

hij verbrandde
wij verbrandden.

Zorg dus dat je de regels en trucjes toepast in de juiste tijd van het werkwoord!


Slide 33 - Tekstslide

De .... (verloten) cadeaus werden uitgepakt.

Slide 34 - Open vraag

Een ... (landen) vliegtuig moet nog taxiën.

Slide 35 - Open vraag

Hopelijk geneest die ... (verbranden) huid snel.

Slide 36 - Open vraag

Gebiedende wijs
Die staat ook wel bekend als de bevelende vorm en vormt dus, jawel, een bevel:

Lig op je rug.
Zit op je stoel.
Huil harder.
Lach eens wat minder.
Bewonder een ander.

De gebiedende wijs schrijven we altijd in de ik-vorm. Zinnen met een gebiedende wijs bevatten geen onderwerp, daar herken je ze aan.


Slide 37 - Tekstslide