TT wollen & wissen

Werkwoorden - wollen & wissen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden - wollen & wissen

Slide 1 - Tekstslide

De basisuitgangen
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
feesttenten
Uitleg

Slide 2 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
wollen (willen)
regel: stam + uitgang

wollen
stam: -en eraf
-> woll


Slide 3 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
wollen-> uitzondering
woll
woll
woll

woll
woll
woll
ich, du en er zijn onregelmatig
ich + er zijn hetzelfde.
De rest van het werkwoord is regelmatig!
will
willst
will




Slide 4 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
wollen-> uitzondering
will
will
will

woll
woll
woll

st


en
t
en
Neem dit hele rijtje over in je schrift!

Slide 5 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
Wissen (weten)
regel: stam + uitgang

Wissen
stam: -en eraf
-> Wiss


Slide 6 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
wissen -> uitzondering
weiß
weiß
weiß

wiss
wiss
wiss

e
e


e

Slide 7 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
wissen-> uitzondering
weiß
weiß
weiß

wiss
wiss
wiss

t


en
t
en
Neem dit hele rijtje over in je schrift!

Slide 8 - Tekstslide

En nu jij!
Je krijgt 10 vragen:
  • 5x multiple choice
  • 5x open

Kan jij wollen en wissen al correct vervoegen?

Slide 9 - Tekstslide

wollen (ich)
1/10
A
will
B
wille
C
woll
D
wolle

Slide 10 - Quizvraag

wissen (ihr)
2/10
A
weiß
B
weißt
C
wisst
D
wissen

Slide 11 - Quizvraag

wollen (du)
3/10
A
willest
B
willst
C
wollst
D
wollest

Slide 12 - Quizvraag

Wissen (Thomas)
4/10
A
weiß
B
weißt
C
wisst
D
wissen

Slide 13 - Quizvraag

wollen (wir)
5/10
A
willen
B
wollen
C
wollet
D
wollt

Slide 14 - Quizvraag

wissen (du)
6/10

Slide 15 - Open vraag

wollen (ihr)
7/10

Slide 16 - Open vraag

wissen (Maria und Max)
8/10

Slide 17 - Open vraag

wollen (Frau Bäcker)
9/10

Slide 18 - Open vraag

wissen (Sie)
10/10

Slide 19 - Open vraag

wollen -> betekenis
wollen
  1. willen (zoals in het Nederlands)
  2. zullen (bij het doen van een voorstel)

Slide 20 - Tekstslide

wollen -> betekenis
wollen

  • Ich will später Lehrerin werden.
  • Wollen wir ins Kino gehen? (zullen we...?)
  • Max will nicht zu Oma.
  • Willst du auch einen Stück Kuchen?
  • Wollen wir zusammen kochen? (zullen we...?)
die Wolle
heeft niets met wollen te maken

Slide 21 - Tekstslide

wissen -> betekenis
wissen (weten)

  • Ich weiß es nicht.
  • Wir wissen, was du machst!
Uitleg

Slide 22 - Tekstslide

Samenvatting
uitzonderingen:  wollen & wissen

wollen:                          wissen:                                       
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
will
willst
will

wollen
wollt
wollen
wollen betekent:
  • willen
  • zullen (bij een voorstel)

wissen betekent:
  • weten
weiß
weißt
weiß

wissen
wissen
wissen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide