5. haben & sein

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Plauderecke

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Besprechung
S. 22 Nr. 17

Slide 4 - Tekstslide



https://create.kahoot.it/collection/026dba3a-13ab-4246-9ed7-e2050632599d

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden - haben sein 
intro

Slide 6 - Tekstslide

De basisuitgangen
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
feesttenten
uitleg

Slide 7 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
haben (hebben)
regel: stam + uitgang

haben
stam: -en eraf
-> hab


uitleg

Slide 8 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
haben -> uitzondering
hab
hab
hab

hab
hab
hab

ha
ha





st
t




de uitgangen bij du en er blijven hetzelfde, maar de stam verandert:
hab -> ha
uitleg

Slide 9 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
haben -> uitzondering
hab
ha
ha

hab
hab
hab
uitleg

Slide 10 - Tekstslide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 11 - Sleepvraag

ich
du
er-sie-es
wir
ihr
sie-Sie
habe
hast
hat
haben
haben
habt

Slide 12 - Sleepvraag

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
sein (zijn)
'sein' is (gelukkig!) 
het enige werkwoord dat van ich tot sie/Sie helemaal onregelmatig is!

uitleg

Slide 13 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
bin
bist
ist

sind
seid
sind
sein -> uitzondering
uitleg

Slide 14 - Tekstslide

En nu jij!
Je krijgt 18 vragen:
  • 9x multiple choice
  • 9x open

Kan jij haben en sein al correct vervoegen?
uitleg

Slide 15 - Tekstslide

sein (ich)
1/18
A
bin
B
bint
C
bist
D
seine

Slide 16 - Quizvraag

haben (ihr)
2/18
A
hat
B
habent
C
habt
D
hast

Slide 17 - Quizvraag

sein (du)
3/18
A
ist
B
bist
C
ist
D
binst

Slide 18 - Quizvraag

haben (Omar)
4/18
A
habe
B
hast
C
habt
D
hat

Slide 19 - Quizvraag

sein (wir)
5/18
A
sein
B
sind
C
seid
D
seind

Slide 20 - Quizvraag

haben (ich)
6/18
A
habe
B
hat
C
habt
D
hast

Slide 21 - Quizvraag

sein (die Autos)
7/18
A
sein
B
seid
C
sind
D
bist

Slide 22 - Quizvraag

haben (Sie)
8/18
A
hat
B
habt
C
habe
D
haben

Slide 23 - Quizvraag

sein (meine Mutter)
9/18
A
bin
B
bist
C
ist
D
sein

Slide 24 - Quizvraag

haben (du)
10/18

Slide 25 - Open vraag

haben (ich)
11/18

Slide 26 - Open vraag

sein (Maria)
12/18

Slide 27 - Open vraag

sein (ihr)
13/18

Slide 28 - Open vraag

haben (wir)
14/18

Slide 29 - Open vraag

sein (Frau Müller)
15/18

Slide 30 - Open vraag

haben (das Haus)
16/18

Slide 31 - Open vraag

sein (Sie)
17/18

Slide 32 - Open vraag

haben (die Freundinnen)
18/18

Slide 33 - Open vraag

Samenvatting
uitzonderingen:  haben & sein

haben:                                           sein:
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
habe
hast
hat

haben
habt
haben
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
bin
bist
ist

sind
seid
sind
uitleg

Slide 34 - Tekstslide

Übung-Hausaufgabe



S. 23. Nr 16B und 17

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

SCHREIBEN
SCHREIBECKE E I, S. 41

Slide 38 - Tekstslide

Hausaufgabe


S. 168 Nr. 3

Slide 39 - Tekstslide

slotwoord

Slide 40 - Tekstslide