3.2. Wie is de baas?

Wat weten jullie nog van paragraaf 1 'Hoe kom je aan werk?'
1 / 11
volgende
Slide 1: Open vraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat weten jullie nog van paragraaf 1 'Hoe kom je aan werk?'

Slide 1 - Open vraag

3.2 Wie is de baas?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je
  • Wat het verschil is tussen een werkgever en een werknemer
  • Je weet wat een arbeidsovereenkomst is en een proeftijd
  • Je kunt het verschil tussen een vaste baan en een tijdelijke baan uitleggen

Slide 3 - Tekstslide

3.2 Wie is de baas?
Werknemer: iemand die in dienst van een baas betaald werk doet.
Werkgever: iemand die een of meer mensen in loondienst heeft (baas).

Slide 4 - Tekstslide

3.2 Wie is de baas?
Als je ergens gaat werken sluit je een overeenkomst.

Arbeidsovereenkomst: een afspraak dat een werknemer in loondienst
komt werken bij een werkgever
  • Wat voor werk je gaat doen
  • Arbeidsvoorwaarden (hoeveel uur ga je werken/ loon/vakantiedagen)


Soms krijg je eerst een proeftijd: een periode waarin de werkgever en werknemer kunnen opzeggen als het niet bevalt (deze mag niet langer dan 2 maanden duren). 

Slide 5 - Tekstslide

3.2 Wie is de baas? 
Voor je gaat werken spreek je af hoelang je baan duurt
  • Vaste baan: Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
  • Tijdelijke baan: Werk voor bepaalde tijd, tot een afgesproken einddatum 


Flexibele baan
  • Oproepcontract: bedrijf roept je alleen op als het nodig is
  • Werken via een uitzendbureau

Slide 6 - Tekstslide

Jan heeft een eigen bedrijf en heeft 10 mensen in dienst. Is Jan de werknemer of de werkgever?
A
Werknemer
B
Werkgever

Slide 7 - Quizvraag

De proeftijd mag niet langer dan 3 maanden duren.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Een tijdelijke baan is hetzelfde als een deeltijdbaan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Een vaste baan is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Huiswerk
Maken: 
18 t/m 21 + 23 t/m 26

Slide 11 - Tekstslide