H6.6 ontwikkelingssamenwerking

Hoofdstuk 6.6
Ontwikkelingssamenwerking
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6.6
Ontwikkelingssamenwerking

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen:
Je kunt verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking noemen.

Je kunt aangeven wanneer de verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking worden toegepast.
6.6 ontwikkelingssamenwerking

Slide 2 - Tekstslide

Ontwikkelingssamenwerking: Hulpverlening aan en in overleg met ontwikkelingslanden.
6.6 ontwikkelingssamenwerking

Slide 3 - Tekstslide

6.6 ontwikkelingssamenwerking
Er zijn verschillende soorten vormen van ontwikkelingssamenwerking:

Noodhulp = hulp om de ergste gevolgen op te vangen van een natuurramp of oorlog. (Zodat inwoners weer voor hun eigen basisbehoeften kunnen zorgen)

voorbeelden van Noodhulp zijn:
  • opvang vluchtelingen
  • hulp bij herstel land
  • noodzakelijke goederen (tenten, dekens, voedsel, medicijnen, enz.)







Slide 4 - Tekstslide

6.6 ontwikkelingssamenwerking
Structurele hulp = hulp die een blijvende oplossing biedt voor een probleem van een ontwikkelingsland.
Voorbeelden van structurele hulp:
  • overdracht van kennis
  • aanleggen van waterpompen
  • geld




Slide 5 - Tekstslide

6.6 ontwikkelingssamenwerking
Gebonden hulp: Steun aan een ontwikkelingsland in de vorm van geld dat moet worden besteed aan producten afkomstig uit het steun verlenende land.
Voordeel ontwikkelingsland: er is geld om het land op te bouwen
Nadeel voor ontwikkelingsland: ze zijn verplicht geld in gevende land uit te geven.
Voordeel gevend land: meer werkgelegenheid en winst
Ongebonden hulp: hulp zonder bijkomende voorwaarden. Het ontvangende land beslist zelf wat het beste voor hen is

Slide 6 - Tekstslide


Nederland betaald een deel van de hulp via internationale organisaties die armoede bestrijden.
Vooral aan de Verenigde Naties (VN)
en de Wereldbank
6.6 ontwikkelingssamenwerking

Slide 7 - Tekstslide


Bilaterale hulp: De ontwikkelingshulp die rechtstreeks door een land aan een arm land geschonken wordt. Bijvoorbeeld: het LUMC van Nederland komt met hartchirurgen operaties uitvoeren in Suriname en schenkt hier apparatuur.
6.6 ontwikkelingssamenwerking

Slide 8 - Tekstslide

VN norm = de doelstelling van de VN is dat alle landen 0,7% van het
 nationaal inkomen besteden aan ontwikkelingssamenwerking

Subsidie = de Nederlandse overheid geeft subsidie aan Nederlandse bedrijven die investeren in fabrieken of andere bedrijven in ontwikkelingslanden.
Hierdoor wordt werkgelegenheid gecreëerd en neemt de welvaart in het
ontwikkelingsland toe. 
6.6 ontwikkelingssamenwerking

Slide 9 - Tekstslide

Nederland werkt mee aan het vergroten van de welvaart van ontwikkelingslanden. Dit kan NL bijvoorbeeld doen/ doet NL door:
  •     een lening te verstrekken
  •     een gift te geven
  •     subsidies aan hulporganisaties (Artsen zonder grenzen)
  •     lid te zijn van de VN (wereldwijde organisatie)



6.6 ontwikkelingssamenwerking

Slide 10 - Tekstslide

Importheffing
Arme landen willen er van af -> meer werkgelegenheid door export
Rijke landen willen het behouden -> angst voor werkeloosheid in eigen land
Landen onderhandelen steeds vaker rechtstreeks over invoerrechten en sluiten daarna een handelsovereenkomst. 
6.6 ontwikkelingssamenwerking

Slide 11 - Tekstslide

Wat is slimmer? Veel landen een klein beetje geld geven? Of een aantal landen écht ondersteunen?
A
Veel landen een klein beetje geld geven
B
Of een aantal landen écht ondersteunen

Slide 12 - Quizvraag

Samenwerking tussen rijke landen en ontwikkelingslanden om de welvaart in ontwikkelingslanden te vergroten
A
Ontwikkelingslanden
B
Structurele hulp
C
Ontwikkelings- samenwerking
D
Noodhulp

Slide 13 - Quizvraag

Hulp aan ontwikkelingslanden om de oorzaken van armoede te bestrijden en de landen economisch zelfstandig te maken.
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 14 - Quizvraag

Bij welk voorbeeld is sprake van NOODHULP?
A
Nederland geeft jaarlijks een geldbedrag aan Ethiopië .
B
Nederland geeft hulp aan Albanië om de economie te versterken.
C
Nederland geeft Suriname hulp vanwege een overstroming daar

Slide 15 - Quizvraag

Hulp die een land rechtstreeks geeft aan een ontwikkelingsland.
A
Noodhulp
B
Structurele hulp
C
Bilaterale hulp
D
Gebonden hulp

Slide 16 - Quizvraag

In welke situatie is noodhulp de beste vorm van hulp?
A
Overstroming
B
Lage lonen
C
Armoede

Slide 17 - Quizvraag

Nederland probeert met de ontwikkelingshulp zo veel mogelijk te bevorderen dat ontwikkelingslanden zelfstandig worden.
Hoe noem je dit soort hulp?
A
Gebonden hulp
B
Noodhulp
C
Bilaterale hulp
D
Structurele hulp

Slide 18 - Quizvraag

Cambodja is getroffen door een zware aardbeving en krijgt hulp uit Nederland. Het geld dat Cambodja van Nederland heeft gekregen, moet worden besteed voor nieuwe goederen/diensten én gekocht worden in NL. Om welke vorm van ontwikkelingshulp gaat het hierom?
A
Noodhulp
B
gebonden hulp
C
ongebonden hulp
D
structurele hulp

Slide 19 - Quizvraag

Deze hulp wordt geboden na een tsunami
A
Structurele hulp
B
Noodhulp

Slide 20 - Quizvraag

De Nederlandse overheid heft belastingen.
Daarvan betaalt de overheid de ontwikkelingshulp.

Hoe heet het wanneer
De ontwikkelingslanden een deel van deze hulp in Nederland moeten uitgeven,


A
bilaterale hulp
B
gebonden hulp
C
ongebonden hulp

Slide 21 - Quizvraag

Ontwikkelingshulp met als doel het blijvend verminderen van armoede is een vorm van:
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 22 - Quizvraag

Is de bouw van een ziekenhuis noodhulp of structurele hulp?
A
noodhulp
B
structurele hulp

Slide 23 - Quizvraag

Is hier sprake van duurzame ontwikkelingshulp?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Nederland moet 0,7% van het nationaal inkomen uitgeven aan ontwikkelingshulp. Het nat. inkomen is 780 miljard. Wat moet Nederland dan dus uitgeven aan ontwikkelingshulp? schrijf eerst je berekening op
A
5.460.000.000
B
546.000
C
546.000.000.000
D
5.460.000

Slide 25 - Quizvraag

Noodhulp is ....
A
voor korte tijd.
B
voor langere tijd.

Slide 26 - Quizvraag

Een microkrediet is een zakelijke lening tot maximaal € 50.000 voor (startende) ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Het geven van microkredieten is noodhulp.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Bij noodhulp leg je bij voorbeeld een waterput aan.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Om de gevolgen van een tsunami te voorkomen bouwt Nederland op haar kosten dijkbewaking voor Bangladesh.
Wat voor een soort ontwikkelingshulp is dit?
A
Structurele hulp
B
Noodhulp
C
Bilaterale hulp
D
Dit is geen ontwikkelingshulp

Slide 29 - Quizvraag

Door een tsunami leven 200.000 mensen in Bangladesh zonder dak boven hun hoofd. De EU bouwt tenten.
Wat voor een soort ontwikkelingshulp is dit?
A
Structurele hulp
B
Noodhulp
C
Bilaterale hulp
D
Dit is geen ontwikkelingshulp

Slide 30 - Quizvraag

Unicef is een hulporganisatie die geld besteedt aan het verbeteren van onderwijs in ontwikkelingslanden. Geeft Unicef noodhulp of structurele hulp?
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 31 - Quizvraag

Nepal werd enkele jaren geleden getroffen door een zware aardbeving. Veel mensen kwamen om het leven. De materiële schade was enorm.

Op Giro 555 brachten Mensen in Nederland € 25 miljoen bijeen voor hulp. Bijna een kwart van dit geld ging naar huisvesting. Ook werden ziekenhuizen herbouwd en ingericht. Zo'n € 4,5 miljoen is besteed aan voorzieningen voor water en sanitair.

Was de hulp uit Nederland vooral noodhulp of structurele hulp?
A
Noodhulp, want het was hulp na een natuurramp.
B
Noodhulp, want het was hulp op korte termijn.
C
Structurele hulp, want het ging om grote bedragen.
D
Structurele hulp, want met de hulp kon het land weer opgebouwd worden.

Slide 32 - Quizvraag

huiswerk:
Leer de begrippen van §6.6 en maak en kijk na de opdrachten 6,7, 8 en 11

6.6 ontwikkelingssamenwerking

Slide 33 - Tekstslide

extra uitleg
1) 8.3 ontwikkelingshulp, bilaterale hulp en microkrediet (5.25 min)
2) ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking (3.40 minuten)
6.6 ontwikkelingssamenwerking

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video