lektion 1 und 2

• Duit
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

lektion 1 und 2

Persoonlijk voornaamwoorden

haben/sein

werkwoorden vervoegen

voltooid deelwoord

Persoonlijk voornaamwoorden

Wat is een persoonlijk voornaamwoord

1. Woorden die een tijdstip aangeven
2. Woorden die een plaats aangeven
3. ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie,zij, u

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord

ik

jij

hij

zij e.v.

wij

jullie

het

u

zij

ich

ihr

er

es

wir

du

sie e.v

Sie

sie

Het persoonlijk voornaamwoord: u

1. Sie
2. sie
3. wir
4. ihr

Het persoonlijk voornaamwoord: het

1. er
2. es
3. Sie
4. wir

Het persoonlijk voornaamwoord: hij

1. sie
2. er
3. wie
4. es

Werkwoorden vervoegen in de tegenwoordige tijd

een zwak werkwoord vervoeg je door de stam + (fe) e st en t en

1. waar
2. niet waar

hele werkwoord= heiraten

heirate

heiratet

heiraten

heiratet

heiraten

ich

er/sie/es

ihr

wir

sie/Sie

ich

du

er/sie/es/man

wir

ihr

sie/Sie

Sleep de werkwoorden naar de juiste plek

schrijven= schreiben

schreibe

schreibst

schreibt

schreibt

schreiben

schreiben

Welke regel klopt voor de uitgangen in de tegenwoordige tijd als je werkwoorden vervoegd?

1. (fe)estenten
2. (fe)esstenten
3. (fe)esttenten
4. (fe)estentten

haben und sein

rijtjes vervoegen: stampen! 

Zet de juiste vervoeging van het werkwoord in de zin. 

Er blijft 1 vervoeging van het werkwoord over.

1

2

3

4

Ich  ___________ Jonna.

Wir ___________ Freunde.

Er _________ 12 Jahre alt.

__________ ihr Familie?

bin

bist

ist

sind

seid

Zet de juiste vervoeging van het werkwoord in de zin. 

Er blijft 1 vervoeging van het werkwoord over.

1

2

3

4

Ich  ___________ einen Bruder.

Wir ___________ einen Hund.

Er _________ eine Schwester

__________ ihr Haustiere?

habe

hast

hat

haben

habt

Voltooid deelwoord

hoofdregel: ge + stam + t

Wat is het voltooid deelwoord van
trainieren

1. getrainiert
2. getraint
3. trainierd
4. trainiert

Het voltooid deelwoord van kaufen

1. gekauft
2. kauft
3. kauf
4. gekaufen

Het voltooid deelwoord van sein is:

1. gewest
2. gewezen
3. gewesen
4. geworden

het voltooid deelwoord van wohnen

1. wohnt
2. gewohnd
3. gewohnt
4. gewohnet

Wat is het voltooid deelwoord van:
haben

1. gehat
2. gehabt
3. gehabet
4. gehabd

voltooid deelwoord: fragen

1. fragen
2. gefragt
3. gefraget
4. fragt

Wat is het voltooid deelwoord van malen?

1. Ich habe gemalt.
2. Ich habe malt.

Modalverben

können, mögen, dürfen

(Können) _________ du die Modalverben bilden?

1. Kannst
2. Könnst
3. Könn
4. Kann

mögen is...

1. dat je iets leuk vind, of lekker vind.
2. Dat je iets mag doen.

modale werkwoorden
Hunde _____ mit in diesen Park.

1. darf
2. darfst
3. dürfen
4. dürft

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?

1. ich en du
2. ich en er/sie/es
3. ich en wir
4. er/sie/es en ihr

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?

1. moeten
2. durven
3. mogen ( aardig vinden)
4. mogen ( toestemming hebben)

____________ ich die Modalverben bilden?

1. Könn
2. Konn
3. Kann
4. Könne

____________ ihr die Modalverben bilden?

1. Könnt
2. Könnte
3. Konntet
4. Könntet

Wat vind je nog lastig of juist makkelijk? Heb je hulp nodig?