2T Kapitel 4 LessonUp check-out

Kapitel 4 TIERE!!!
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 4 TIERE!!!

Slide 1 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
Je begint bij het maken van de stam van een werkwoord. De stam is het hele werkwoord - en.
wohnen > wohn
kommen > komm

Slide 2 - Tekstslide

Regelmatige werken maken???!!!
Wonen🇳🇱 - Wohnen 🇩🇪
🇳🇱 Wonen = Wohnen 🇩🇪
  • ich wohne
  • du wohnst
  • er/sie/es wohnt
  • wir wohnen
  • ihr wohnt
  • sie wohnen
  • Sie wohnen

e
st
t
en
t
en
en
- Spielen
- Schreiben
- Scheißen💩
Voorbeelden
- esttentenen-🧐
schrijf op je toets

Slide 3 - Tekstslide

Een ezelsbruggetje om de uitgangen te onthouden:
ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
stam + e
stam + st
stam + t

stam + en
stam + t
stam + en
Wanneer je de uitgangen allemaal achter elkaar plakt, krijg je een woord:

E-ST-T-EN-T-EN
FE-E-ST-T-EN-T-EN

Slide 4 - Tekstslide

ich
du
er/ sie es
wir
ihr
Sie/ sie
wohne
wohnst
wohnt
wohnen
wohnt
wohnen

Slide 5 - Sleepvraag

Kies:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 6 - Quizvraag

Kies:
Ihr (spielen) solche teuere Videogame.
A
spielst
B
spielen
C
spiele
D
spielt

Slide 7 - Quizvraag

Kies:
Du (spielen) mit deinem Freund.
A
spielst
B
spielen
C
spielt
D
spiele

Slide 8 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
wir(spielen) die Oma.
A
spielen
B
spielt
C
spiele
D
spielst

Slide 9 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen        -->     Stam = kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 10 - Tekstslide

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-e
-st
-t
-en
-en
-t

Slide 11 - Sleepvraag

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 12 - Quizvraag

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 13 - Quizvraag

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 14 - Quizvraag


Ich (trinken) ein Wasser, das mir schmeckt
A
trinkst
B
trinkt
C
trinke
D
trinken

Slide 15 - Quizvraag

De uitgangen (feesttenten)
ich          du            er/sie/es

wir
ihr
Sie sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en

Slide 16 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden vervoegen
Na het maken van de stam kijk je om welk persoonlijk voornaamwoord het gaat in de zin. De persoonlijk voornaamwoorden zijn:
I = ich (ik)
D = du (jij)
E = er/sie/es (hij/zij/het)
W = wir (wij)
I = ihr (jullie)
S = Sie/sie (U/zij)

Slide 17 - Tekstslide

Van de persoonlijk voornaamwoorden kun je een ezelsbruggetje maken, namelijk IDEWIS:
I = ich (ik)
D = du (jij)
E = er/sie/es (hij/zij/het)
W = wir (wij)
I = ihr (jullie)
S = Sie/sie (U/zij)

Slide 18 - Tekstslide

Regel: feesttenten 
Het ezelsbruggetje

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
Sleep de werkwoorden naar de juiste plek
schrijven= schreiben
schreibe
schreibst
schreibt
schreibt
schreiben
schreiben

Slide 21 - Sleepvraag

Ich krijgt als uitgang
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 22 - Quizvraag

Du krijgt als uitgang
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 23 - Quizvraag

Ihr krijgt als uitgang
A
t
B
en
C
e
D
st

Slide 24 - Quizvraag

-e
-en
-t
-st
-en
-t
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 25 - Sleepvraag

er (gehen)
A
gehst
B
gehe
C
geht
D
gehen

Slide 26 - Quizvraag

sie (ev) (schreiben)
A
schreibst
B
schreibe
C
schreiben
D
schreibt

Slide 27 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes: Ich (kaufen) V-Bucks.
A
kaufen
B
kaufst
C
kaufe
D
kauft

Slide 28 - Quizvraag

ihr (machen).
A
machen
B
machst
C
macht
D
mache

Slide 29 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes: Anna und Sophia (tanzen) jeden Tag
A
tanzen
B
tanzt
C
tanze
D
tanzst

Slide 30 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes: Marco (spielen) Fußball.
A
spielen
B
spielst
C
spiele
D
spielt

Slide 31 - Quizvraag

sprechen
Wir ...... jeden Tag.
A
spricht
B
sprechen
C
sprechst
D
sprecht

Slide 32 - Quizvraag

lieben
Carolina ..... es, Tiktokvideos zu machen.
A
liebt
B
lieben
C
liebst
D
liebe

Slide 33 - Quizvraag

wohnen
...... du in Den Haag?
A
wohnen
B
wohne
C
wohnt
D
wohnst

Slide 34 - Quizvraag

heißen
...... Sie (u-vorm) Anja?
A
heißen
B
heiße
C
heißt

Slide 35 - Quizvraag

reisen
Meine Familie und ich ...... jedes Jahr nach Spanien.
A
reisen
B
reizen
C
reist
D
reise

Slide 36 - Quizvraag

lachen
Stefan ...... über alles!
A
lachen
B
lachst
C
lache
D
lacht

Slide 37 - Quizvraag

kochen
Mutti, was ...... du heute?

Slide 38 - Open vraag

schicken
Ich ..... meiner Lehrerin die Hausgaben.

Slide 39 - Open vraag

trinken
Marta und Jonas ...... jeden Tag Red Bull.

Slide 40 - Open vraag

malen
Du ..... ein Haus.

Slide 41 - Open vraag

duschen
Ich .... jeden Tag.

Slide 42 - Open vraag

lernen
Wir ........ Deutsch.

Slide 43 - Open vraag

Het voltooid deelwoord van de
regelmatige werkwoorden

Slide 44 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord maak je als volgt:

GE + STAM + T

Slide 45 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Ge + stam + t
machen

stam = mach

ge + mach + t 
= gemacht


hele ww

hele ww - en



ich habe gemacht

Slide 46 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord van kaufen is...
A
gekaufd
B
gekauft
C
gekaufent
D
gekaufend

Slide 47 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van wohnen is...
A
gewohnd
B
gewohnt
C
gewohnent
D
gewohntd

Slide 48 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van leben is...
A
gelebd
B
geliebt
C
gelebt
D
geleben

Slide 49 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van lernen

Slide 50 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van spielen?

Slide 51 - Open vraag