Herhaling Leesvaardigheid 4 havo

Leesvaardigheid 4 havo 
  • Je gaat aan de slag met het lezen van teksten; we beginnen met 'communicatie'.
  • Je rondt dit onderdeel af met een schriftelijke toets in de toetsweek 1. 
  • De toets telt 3 keer mee. 
  • Alle stof van Kern (Theorie- én oefenboek, hfst. Communicatie, par. 1 t/m 7, alle LessonUps, alle opdrachten en alle uitleg in de les voren samen de leerstof voor de toets

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands LeesvaardigheidMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid 4 havo 
  • Je gaat aan de slag met het lezen van teksten; we beginnen met 'communicatie'.
  • Je rondt dit onderdeel af met een schriftelijke toets in de toetsweek 1. 
  • De toets telt 3 keer mee. 
  • Alle stof van Kern (Theorie- én oefenboek, hfst. Communicatie, par. 1 t/m 7, alle LessonUps, alle opdrachten en alle uitleg in de les voren samen de leerstof voor de toets

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen § 1
  • Ik weet wat communicatie is en uit welke elementen het communicatieproces bestaat.
  • Ik kan de elementen van het communicatieproces herkennen en benoemen.
  • Ik kan uitleggen op welke manier een bepaald element het communicatieproces beïnvloedt en uitingen hierop aanpassen.

Slide 2 - Tekstslide

1. Communiceren doe je samen (TB p. 52-55)
  • zender, boodschap, ontvanger
  • kennis en ervaring publiek: referentiekader ('gekleurde bril')
  • verbaal en non-verbaal
  • communicatiemiddel - vervoermiddel van de boodschap in een gesprek of met behulp van medium

Slide 3 - Tekstslide

communicatiedoel: altijd hetzelfde = aandacht vragen 


  • activeren, amuseren, informeren, beschouwen, overtuigen
  • Bij communicatiedoel geen vaste vorm of vast communicatiemiddel : bij elk doel keuze uit diverse vormen van schriftelijke of mondelinge communicatie. 
  • CONTEXT van belang: referentiekader zender en ontvanger, maar ook tijd, plaats en situatie waarbinnen de communicatie plaatsvindt.

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen § 2
  • Ik weet wat onderwerp en hoofdgedachte zijn en wat voorkeursplaatsen hiervoor zijn
  • Ik kan een onderwerp en hoofdgedachte in een tekst of uiting herkennen
  • Ik kan in mijn eigen woorden omschrijven wat de hoofdgedachte van een tekst of uiting is en bijzonderheden over het onderwerp en de hoofdgedachte herkennen
  • Ik kan zelf een hoofdgedachte en deelonderwerpen bedenken of de hoofdgedachte van een bestaand(e) tekst(gedeelte) of uiting in een of enkele zinnen samenvatten

Slide 5 - Tekstslide

2. onderwerp en hoofdgedachte (TB 56-57)
  • Basis elke boodschap = onderwerp = woord of woordgroep
  • Onderwerp  van verschillende kanten belichten met behulp van deelonderwerpen: weer een woord of woordgroep 
  • Hoofdgedachte: het belangrijkste dat zender over het onderwerp zegt - een zin = samenvatting van boodschap in een zin. (Antwoord vraag: wat is het belangrijkste over onderwerp?)
  • Voorkeursplaatsen kernzin: 1e, 2e of laatste zin alinea.

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdgedachte
  • Het belangrijkste wat de schrijver vertelt over een onderwerp noem je de hoofdgedachte. Dit is één zin (en nóóit een vraag)
  • Onderwerp en hoofdgedachte vind je vaak op voorkeurs-plaatsen, zoals in de titel, inleiding en slot. 
  • Deelonderwerpen vind je in de alinea's (soms aangegeven met tussenkopjes)

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen § 3
  • Ik weet welke tekstsoorten er zijn en volgens welke stappen die zijn opgebouwd
  • Ik kan me oriënteren op een tekst of uiting en daarin de tekstsoort herkennen
  • Ik kan uitleggen waarom de schrijver voor een bepaalde tekstsoort heeft gekozen

Slide 8 - Tekstslide

3. tekstsoorten (TB p. 58-59)
Verschil tekstsoort, tekstdoel, tekstvorm

soorten                 doelen                                                                      vormen
verhalend            delen/amuseren
feitelijk                  informeren/beschrijven/instrueren/activeren
waarderend        beschouwen/overtuigen/reageren

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen § 4
  • Ik weet wat de functie is van een heldere indeling in inleiding, kern en slot in teksten.
  • Ik kan me oriënteren op de indeling van een tekst en ik kan inleiding, kern en slot herkennen.
  • Ik kan in mijn eigen woorden omschrijven op welke manier een tekst is ingedeeld en bijzonderheden met betrekking tot de inleiding en het slot omschrijven.

Slide 10 - Tekstslide

4. inleiding, kern slot (TB p. 60-61)
  • Al het goede komt in drieën: er is sprake van een beginsituatie, er vinden gebeurtenissen plaats, die leiden tot een resultaat.
  • Inleiding: introduceren onderwerp, richting geven aan tekstopbouw, idee geven van genre. 
  • Introductie onderwerp: vraag stellen, voorbeeld geven, alvast probleemstelling, conclusie, mening, opvallende uitkomst geven, aandacht trekken

Slide 11 - Tekstslide

De inleiding (1)
Trekt de aandacht :
je maakt de lezer nieuwsgierig en 'lokt' hem je tekst in
manieren, bijv: geschiedenis, anekdote, actualiteit, belang van de lezer

Slide 12 - Tekstslide

De inleiding (2)
Introduceert het onderwerp:
  • je maakt kennis met het onderwerp en soms de hoofdgedachte
  •  je krijgt een idee van hoe de tekst in elkaar zit
  •  geeft een idee van de tekstsoort
  •  manieren: bijv: een of meer vragen stellen, voorbeeld geven, mening of probleemstelling verkondigen, etc.


Slide 13 - Tekstslide

kern en slot
  • Kern: onderwerp wordt uitgewerkt in deelonderwerpen
  • Door deelonderwerpen te gebruiken maak je het de lezer makkelijker: kleine hoeveelheden informatie.
  • Slot: afronding door middel van samenvatting of conclusie. Aanmoediging bij activerende tekst, grappige afsluiter bij amuserende tekst.

Slide 14 - Tekstslide

De kern
  • = 'het middenstuk'
  • bevat uitwerking onderwerp in deelonderwerpen
  • dit zijn behapbare, samenhangende brokjes informatie
  • deelonderwerpen kern sluiten (in goede tekst) aan op inleiding
  • is ingedeeld in hoofdstukken, paragrafen en alinea's (afhankelijk van omvang tekst)
  • (tussen)kopjes, witregels en signaalwoorden zorgen voor overzicht en samenhang

Slide 15 - Tekstslide

Het slot
  • Afronding van je tekst
  •         >maakt de strekking van je tekst krachtiger en helder
  •         > bijv. door vraag uit inleiding te beantwoorden, samenvatting te  geven, hoofdgedachte te noemen of conclusie te trekken
  • Nog iets meegeven aan lezer (bij activerende tekst: bijv. aanmoedigen tot bepaalde handeling: 'ga morgen dus stemmen!') 
  • of zorgen dat verhaal beter blijft hangen (uitsmijter of 'cirkel rond' met inleiding)

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen § 5
  • Ik weet wat een vaste tekststructuur is en welke zeven vaste tekststructuren er zijn.
  • Ik kan me oriënteren op een tekst en daarin de structuur herkennen.
  • Ik kan uitleggen waarom een bepaalde structuur bij een tekst past.

Slide 17 - Tekstslide

5. Tekststructuur (TB p. 62 - 63)
Tekststructuur biedt lezer overzicht.
Vijf hoofdstructuren: 
beschrijving:                                        aspecten en vraag-antwoord
ordening:                                              verleden-heden-toekomst
vergelijking/contrast:                      voor- en nadelen, argumentatie
oorzaak/gevolg:                                 verklaring
probleem/oplossing:                       probleem-oplossing

Slide 18 - Tekstslide

Vaste tekststructuren (p. 63 theorieboekje)

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen § 6
  • Ik weet wat het belang is van het onderverdelen van grote stukken informatie in kortere delen.
  • Ik kan aangeven hoe alinea’s met elkaar in verband staan en verbindings- en functiewoorden uitleggen.
  • Ik kan uitleggen wat het effect is van een alinea-indeling op de begrijpelijkheid van een tekst of uiting.
  • Ik kan een passende alinea-indeling maken voor een tekst en een goede alinea schrijven.

Slide 20 - Tekstslide

6. Alinea's & verbanden (TB p.64-65)
  • Informatie in een tekst opdelen in 'behapbare brokken'.
  • Een boek heeft vaak delen, hoofdstukken, paragrafen, alinea's.
  • Alinea's  kleinste eenheden van tekst: groter dan een zin, kleiner dan een paragraaf.  
  • Inhoud en lengte bepalen wanneer er een nieuwe alinea moet komen.
  • Alinea's staan in een logische volgorde en houden verband met elkaar.
  • Signaalwoorden of verbindingswoorden geven verbanden aan. 

Slide 21 - Tekstslide

soorten verbanden en bijbehorende signaalwoorden
Op pagina 65 van het TB vind je een overzicht van soorten verbanden en voorbeelden van signaalwoorden.
Bestudeer dit overzicht goed!

Slide 22 - Tekstslide

Alinea's en tekstverbanden
  • Alinea's: zorgen voor behapbare brokken, de tekst wordt toegankelijker en beter te begrijpen; zet bij elkaar wat bij elkaar hoort
  • Signaalwoorden en structurerende zinnen: vertellen hoe de brokjes informatie in elkaar zitten en samenhangen, bijv: 'Ik noem eerst de drie belangrijkste oorzaken en daarna twee gevolgen'. 'Ten eerste, ten tweede, ten derde'.
  • Ordening van grof naar fijn: hoofstukken, paragrafen, alinea's 

Slide 23 - Tekstslide

Alinea's 
  • microstructuur (groter dan een zin, kleiner dan een paragraaf)
  • te herkennen aan: tekst op een nieuwe regel (evt. inspringen of witregel)
  • ordening van grof naar fijn: hoofdstukken, paragrafen, alinea's
  • opgesplitst als hij te lang wordt in twee (of meer) deelonderwerpen
  • ideale lengte: ca. 10 regels (beeldschermteksten: ca. 5 regels)
  • belangrijkste zin: kernzin (= 'hoofdgedachte', meestal: 1e, 2e of laatste zin alinea)
  • rest v.d. alinea: opgehangen aan kernzin

Slide 24 - Tekstslide

Tekstverbanden & signaalwoorden
  • alinea's: in logische volgorde en met onderling verband
  • signaalwoorden verbinden alinea's, zinnen en woordgroepen
  • zonder signaalwoorden: tekst lastig te begrijpen
  • theoriepboekje p. 65: de 14 belangrijkste tekstverbanden + signaalwoorden die ze aangeven
  • tekstverbanden en de signaalwoorden die ze aangeven moet je tijdens de toets kunnen herkennen en benoemen in een tekst

Slide 25 - Tekstslide

functiewoorden geven expliciet de functie van een tekstdeel aan
Er zijn veel functies en dus veel functiewoorden te bedenken. Functiewoorden vind je meestal in de eerste zin van een alinea, maar nog veel vaker worden functiewoorden niet gegeven en moet je zelf de functie van een tekstdeel bepalen.
Een selectie: 
aanleiding, voorbeeld, afweging, argument, definitie, gevolg, nuancering, oplossing, verklaring

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen § 7: samenvatten
  • Ik ken verschillende soorten samenvattingen
  • Ik weet wat het doel is van samenvatten
  • Ik kan hoofd- van bijzaken onderscheiden
  • Ik kan stappen doorlopen om een goede samenvatting te maken 

Slide 27 - Tekstslide

wat is een samenvatting?

een korte versie van een langer origineel waarin op vereenvoudigde wijze hoogtepunten worden uitgelicht en hoofdgedachte wordt weergegeven



bedoeling van die samenvatting: tijdswinst en overzicht

Slide 28 - Tekstslide

7. samenvatten (TB. p. 66-67)
  • Veel verschijningsvormen samenvattingen, bijvoorbeeld tabellen, grafieken, infographics, quickguides, instructiefilmpjes, PPT's, tweets, reviews, nieuwsheadlines ...
  • twee soorten samenvattingen:  informatieve - tekst of schematisch - en indicatieve

Slide 29 - Tekstslide

Oefenboek p. 30 - p. 55
Om te kijken of je de theorie beheerst, heb je van alle paragrafen de opdrachten gemaakt die staan onder het kopje 'Verkennen' en de opdrachten die staan onder het kopje 'Leesvaardigheid'. 
Je hebt de opdrachten ook nagekeken; de goede antwoorden staan in je schrift. 

Slide 30 - Tekstslide

Succes met voorbereiden voor de toets Leesvaardigheid. 

Slide 31 - Tekstslide