proeftoets 3.4

proeftoets 3.4
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

proeftoets 3.4

Slide 1 - Tekstslide


Lees de informatie over de Fairphone.

Wat is geen verklaring waarom het voor Fairphone lastig is om zijn marktaandeel te vergroten?


A
Fairphone komt er moeilijk tussen door kartelvorming.
B
Fairphone is niet bekend bij de consument
C
Fairphone heeft te weinig geld voor reclameacties
D
Veel consumenten willen geen gerecyclede producten

Slide 2 - Quizvraag



Wat moet er op de ............ worden ingevuld?

........ Ahold en Delhaize officieel afgerond
Door de (.................) ontstaat een bedrijf met ruim 6.500 winkels in Europa en de Verenigde Staten, waar ruim 375 duizend medewerkers wekelijks meer dan 50 miljoen klanten bedienen. In de VS hebben de beide concerns vier grote supermarktketens in handen.

bron: Volkskrant
A
faillissement
B
fusie
C
kartel
D
concurrentie

Slide 3 - Quizvraag

Nederland is een belangrijke producent van groente en fruit. Vanuit de hele wereld is er vraag naar de producten van de Nederlandse telers.
Groente en fruit zijn heterogene producten. Ze lijken hetzelfde, maar er is veel verschil in soorten, kwaliteit.
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 4 - Quizvraag

Cadeautasjes
Petra produceert in haar bedrijf papieren cadeautasjes. Ze heeft veel concurrenten.
Om toch genoeg klanten te krijgen, probeert elke producent zijn tasjes weer net iets anders en
origineler te maken dan die van de concurrenten.

Is een cadeautasje een heterogeen of een homogeen product?
A
Een homogeen product. Doordat de tasjes van elkaar weinig verschillen maakt het voor de klant niet uit of ze het ene of andere tasje willen hebben.
B
Een heterogeen product. Doordat de tasjes van elkaar weinig verschillen maakt het voor de klant niet uit of ze het ene of andere tasje willen hebben.
C
Een homogeen product. Doordat de tasjes van elkaar verschillen maakt het voor de klant uit of ze het ene of andere tasje willen hebben.
D
Een heterogeen product. Doordat de tasjes van elkaar verschillen maakt het voor de klant uit of ze het ene of andere tasje willen hebben.

Slide 5 - Quizvraag

Hoe noem je de verboden prijsafspraken die producenten soms met elkaar maken om hun onderlinge concurrentie te beperken?
A
een kartel
B
prijsafvlakking
C
monopolie
D
verborgen prijsafspraken

Slide 6 - Quizvraag

Heineken en enkele andere grote bierbouwers hadden enkele jaren geleden met elkaar prijsafspraken gemaakt.
Welk voordeel hadden de bierbouwers van deze afspraken?
A
Dat ze voordelen bij het inkomen hebben.
B
Dat er geen concurrenten toe kunnen treden tot de markt.
C
Dat ze hiermee de prijs kunstmatig hoog kunnen houden.
D
Dat ze hiermee de prijs kunstmatig laag kunnen houden.

Slide 7 - Quizvraag

Lees het nieuwsbericht hiernaast

Wie zijn de dupe van de afspraken die Philips en andere bedrijven gemaakt hebben? Verklaar je antwoord.
A
Consumenten. Zij betaalden te veel voor computer- en tv-schermen. Door de prijsafspraken waren de prijzen hoger dan wanneer deze bedrijven vrij met elkaar hadden geconcurreerd.
B
Consumenten. Zij betaalden te veel voor computer- en tv-schermen. Door de prijsafspraken was er minder keuze voor de consument.
C
Producenten. Zij werden beboet voor de verboden prijsafspraken.
D
Producenten. Door de prijsafspraken konden de bedrijven niet meer concurreren waardoor hun afzetgebied niet kon toenemen.

Slide 8 - Quizvraag

Samen met vier andere bedrijven ben je de enige in de provincie die de exclusieve kleding van Zebra® mag verkopen.
Eén van je concurrenten gaat failliet. Welk gevolg heeft dit voor je marktaandeel?

.
A
het marktaandeel stijgt
B
het marktaandeel daalt
C
het marktaandeel blijft gelijk

Slide 9 - Quizvraag

Bekijk de informatie over zoekmachines hiernaast.
Als je op je smartphone informatie zoekt, zul je die vaak ‘googelen’. Er worden ook andere zoekmachines gebruikt, al is dat veel minder.
Op een dag wordt in Nederland 68.338 keer ‘songfestival’ als zoekwoord op smartphones ingetoetst met behulp van Google.

Hoe vaak werd deze zoekterm op die dag met behulp van Yahoo! opgezocht?


A
68.338 ÷ 98,75 × 0,80 = 554 keer.
B
68.338 ÷ 100 × 0,80 = 547 keer.
C
68.338 ÷ 98,75 × 100 – 68.338 = 865 keer.
D
68.338 ÷ 100 × 0,80 = 546 keer.

Slide 10 - Quizvraag

monopolistische concurrentie
volkomen concurrentie
heterogeen goed
homogeen goed
producent is onbelangrijk
elke aanbieder is uniek
prijs wordt volledig bepaald door vraag en aanbod
product komt veel voor

Slide 11 - Sleepvraag

In Nederland komen bedrijfsmonopolies veel voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Monopolie is een voorbeeld van een marktvorm.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Een bedrijf met een monopolie kan de prijs van een product bepalen.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Als je de enige aanbieder bent van een bestaand product, krijg je steeds meer klanten.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Geef een verklaring waarom de overheid het monopolie heeft voor de uitgifte van bankbiljetten en voor het energienetwerk.
A
Om over te dragen aan het bedrijfsleven moet je winst kunnen behalen. Dat is onmogelijk.
B
De overheid vind deze zaken/goederen te belangrijk om uit handen te geven.
C
Het is niet meer in handen. Onze biljetten worden zelfs in Duitsland gedrukt (is echt waar).
D
De overheid wil het alleenrecht hebben op de afbeeldingen van het geld.

Slide 16 - Quizvraag

In kleine dorpen heb je soms maar één supermarkt. De prijzen zijn er hoger dan gemiddeld in supermarkten. Wat zullen de klanten doen als die supermarkt zijn prijzen steeds maar hoger maak? Twee antwoorden zijn goed.
A
Meer bereid zijn om te rijden naar een andere dorp of stad.
B
Boodschappen via internet bestellen.
C
Direct naar de concurrent in het dorp overstappen.
D
Minder kopen in verband met hun koopkracht.

Slide 17 - Quizvraag

Waarop heeft de Nederlandse overheid een monopolie?
A
Het elektriciteitsnetwerk
B
Het openbaar vervoer
C
Het onderwijs
D
Het bankwezen

Slide 18 - Quizvraag

Het Rijk en ook de Europese Unie houden er toezicht op dat er geen bedrijfsmonopolies ontstaan. De overheid wil (1.........)
bedrijfsmonopolies, omdat monopolies de prijs van producten ver kunnen opdrijven. De consument kan het artikel nergens anders krijgen en betaalt daarom (2......)
.
A
1. geen 2. veel
B
1. wel 2.veel
C
1. geen 2. weinig
D
1. wel 2. weinig

Slide 19 - Quizvraag

Lees de informatie over Pieters examenapp.

Leg uit waarom Pieter de prijs van de app kan verhogen zonder dat dit gevolgen heeft voor de afzet.
A
Niemand heeft interesse, omdat je er geen winst mee kunt behalen.
B
Internet is daar goed geregeld.
C
Hij is de enige aanbieder
D
Er is veel vraag naar.

Slide 20 - Quizvraag

Als een supermarkt in een dorp zijn prijzen iets verhoogt, lopen de klanten gelijk weg?
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Coca-Cola (monopolistische concurrentie) moet er vooral op letten dat hun Cola (1.) smaken. Zo lang dat zo is, blijven hun klanten (2.). Binnen een oligopolie moeten (3.) producenten vechten om de gunst van een klant en daardoor moeten ze zich steeds weten te onderscheiden van de concurrentie. Dat vraagt om (4.)

kies uit de volgende woorden: trouw, hetzelfde blijft, ontrouw, doorzettingsvermogen, anders gaat, creativiteit, veel, een paar.

Slide 22 - Open vraag

Laat aan de hand van twee kenmerken zien dat er bij spijkerbroeken sprake is van monopolistische concurrentie.
A
Er zijn veel verschillende modellen en merken.
B
Er zijn te weinig kenmerkende verschillen
C
Er is maar één aanbieder van dit product
D
De keuze is vrij beperkt.

Slide 23 - Quizvraag

Cadeautasjes

Petra produceert in haar bedrijf papieren cadeautasjes. Ze heeft veel concurrenten. Om toch genoeg klanten te krijgen, probeert elke producent zijn tasjes weer net iets anders en origineler te maken dan die van de concurrenten.

Over welke marktvorm gaat het hierover?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolie
C
Oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 24 - Quizvraag

Als de producerende landen hun export van indium beperken dan zal de prijs van jouw mobieltje gaan (1. dalen/stijgen/gelijk blijven). (2. Nederland/China) heeft heel veel macht, omdat zij één van de
(3. velen/weinigen) zijn die indium produceren.

Slide 25 - Open vraag

Wat maakt dat benzine een goed voorbeeld is van een product van een oligopolistische markt?
A
Er zijn weinig aanbieders die allemaal een heterogeen product aanbieden.
B
Er zijn veel aanbieders die allemaal een homogeen product aanbieden.
C
Er zijn veel aanbieders die allemaal een heterogeen product aanbieden.
D
Er zijn weinig aanbieders die allemaal een homogeen product aanbieden.

Slide 26 - Quizvraag

Wanneer een supermarkt als Albert Heijn besluit om de prijs van een groot aantal producten te verlagen, is er kans dat er een prijzenoorlog ontstaat.

Wat is niet een reden voor een supermarkt om een prijzenoorlog te beginnen?
A
Een supermarktketen kan op die manier proberen om een concurrent over te nemen.
B
Een supermarktketen kan op die manier proberen om een deel van de klanten van de concurrent af te stoten.
C
Een supermarktketen kan op die manier proberen om een concurrent uit te schakelen.
D
Een supermarktketen kan op die manier proberen om een deel van de klanten van de concurrent over te nemen.

Slide 27 - Quizvraag

Arbeid
Kapitaal
Natuur
ondernemerschap
gebouwen
grondstoffen
menselijke inspanning bij productie
oprichter van een kledingfabriek
werknemer

Slide 28 - Sleepvraag

Er zijn veel producenten van brood en er is veel vraag naar brood.
Leg uit waarom er bij brood toch geen volkomen concurrentie is.

A
Er zijn weinig aanbieders
B
Er zijn weinig vragers
C
Het is een heterogeen product
D
Het is een homogeen product

Slide 29 - Quizvraag

Verklaar waarom volkomen concurrentie weinig voorkomt.

We hebben een voorkeur voor de merken die we kennen, waardoor monopolistische concurrentie vaker voorkomt dan volkomen concurrentie.
A
We hebben weinig voorkeur voor de merken die we kennen, waardoor monopolistische concurrentie vaker voorkomt dan volkomen concurrentie.
B
Er zijn veel producten waarvan het ons niet uitmaakt wie ze levert.
C
We hebben een voorkeur voor de merken die we kennen, waardoor monopolistische concurrentie vaker voorkomt dan volkomen concurrentie.

Slide 30 - Quizvraag

Welke zin over vraag en aanbod is juist?
A
Als de prijs van een product stijgt, stijgt de vraag.
B
Als de prijs van een product stijgt, stijgt ook het aanbod
C
Als de prijs van een product stijgt, blijft het aanbod gelijk.
D
Als de prijs van een product stijgt, blijft de vraag gelijk.

Slide 31 - Quizvraag