Woordenschat Horeca

Woordenschat: werken in de keuken
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat: werken in de keuken

Slide 1 - Tekstslide

Hoe noemen we dit?
A
lepel
B
bestek
C
vork
D
mes

Slide 2 - Quizvraag

Wat zie je op het plaatje?
A
Een recept
B
Een bereiding
C
Ingrediënten
D
Keukenmateriaal

Slide 3 - Quizvraag

De kok ............... de prei.
A
snijd
B
snijt
C
snijdt

Slide 4 - Quizvraag

Soep is een.......
A
voorgerecht
B
nagerecht
C
lekker
D
drankje

Slide 5 - Quizvraag

Dit is een.........
A
Nagerecht
B
Dessert
C
Voorgerecht
D
Hoofdgerecht

Slide 6 - Quizvraag

Wat hoort bij het bestek?
A
Vork, lepel, mes
B
Bord
C
Koekenpan

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geen ingrediënt?
A
Bloem
B
Eieren
C
Spaghetti
D
Beslagkom

Slide 8 - Quizvraag

Op welk plaatje zie je een kok?
A
B
C
D

Slide 9 - Quizvraag

Wat hoort niet bij bestek?
A
Vork
B
Bord
C
Mes
D
Kopje

Slide 10 - Quizvraag

Wat zie je?
A
coescoes
B
couscous
C
cousoes
D
cousous

Slide 11 - Quizvraag


Ik ruik een lekkere ..............
A
geluid
B
neus
C
geur
D
smaak

Slide 12 - Quizvraag

Ingrediënten...
A
is hoe je het eten klaar maakt
B
hiervan wordt het gerecht gemaakt
C
zijn een koekenpan en bord
D
is de kok in de keuken

Slide 13 - Quizvraag

Welk plaatje hoort bij "de geur"?
A
B
C
D

Slide 14 - Quizvraag

Wat noemen we bestek?
A
Tafel en stoel
B
Borden en glazen
C
Vork, lepel en mes
D
Bekers en kopjes

Slide 15 - Quizvraag


Is dit een kok?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Op welk plaatje zie je iemand ruiken?
A
B
C
D

Slide 17 - Quizvraag

Op welk plaatje zie je dat iemand proeft?
A
B
C
D

Slide 18 - Quizvraag

Proeven doe je met
A
je mond
B
je oor
C
je tong
D
je oog

Slide 19 - Quizvraag

Hoeveel smaken kan je proeven?

A
6
B
5
C
10
D
4

Slide 20 - Quizvraag

Proeven
5 smaken

Zoet
Zuur
Zout
Bitter
Umamie 

Slide 21 - Tekstslide

Hij ..............de koffie.
A
proeft
B
ziet
C
ruikt
D
voelt

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de naam van dit kruid?
A
Koriander
B
Mint
C
Bieslook
D
Peterselie

Slide 23 - Quizvraag

Wat doet deze vrouw hier?
A
eten proeven
B
afwassen
C
soep maken
D
met haar kindje spelen

Slide 24 - Quizvraag

Wat hoort niet bij het hoofdgerecht?
A
B
C
D

Slide 25 - Quizvraag

Een kok is..
A
iemand die kookt
B
Iemand die verkoopt
C
Iemand die verft.

Slide 26 - Quizvraag

Waar zie je het kruid?
A
B
C
D

Slide 27 - Quizvraag

Wat vind jij van het beroep KOK?
A
Ja, lijkt mij leuk.
B
Nee, is niks voor mij
C
Misschien

Slide 28 - Quizvraag

Wat zijn geen kruiden?
A
zout
B
peterselie
C
oregano
D
suiker

Slide 29 - Quizvraag

Oregano is een kruid
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Wat zie je hier?
A
Een snufje zout
B
Een lepel zout

Slide 31 - Quizvraag

Met een snufje zout wordt bedoeld:
A
Een klein beetje zout
B
Eén eetlepel zout
C
Een hoop zout.
D
Allen zijn juist.

Slide 32 - Quizvraag

Op welke plaatje zie je een oven?
A
B
C
D

Slide 33 - Quizvraag

Welk kruid is dit?
A
Peterselie
B
Bieslook
C
Dille
D
Koriander

Slide 34 - Quizvraag


A
peterselie
B
dille
C
koriander
D
bieslook

Slide 35 - Quizvraag

Hij ..... zich aan de oven
A
verbrant
B
verbrand
C
verbrantd
D
verbrandt

Slide 36 - Quizvraag

Waar staat de oven?
A
in de badkamer
B
in de gang
C
in de keuken
D
in de slaapkamer

Slide 37 - Quizvraag

Als je pizza in de oven wilt bakken, moet je de oven eerst.....
A
uitzetten
B
knop indrukken
C
voorverwarmen
D
hitten

Slide 38 - Quizvraag


In de oven bewaar je voedsel.
A
B

Slide 39 - Quizvraag

Een brandwond moet je....
A
koelen met lauw water
B
insmeren met zalf

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Wat is de belangrijkste werk van een kok?
A
Het bereiden van gerechten
B
Hij brengt de gasten het eten.
C
Het betalen van de groenten
D
Het schoonmaken van de keuken

Slide 45 - Quizvraag