In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Kennismaking
Economie.. wat is dat?
Slide 1 - Tekstslide
Wat ik belangrijk vind:
Respect voor elkaar!
Stil zijn als ik praat!
Aangeven als je iets niet begrijpt of ergens mee zit.
Leuke, gezellige en leerzame sfeer.
(REKENMACHINE, PEN, DEVICE EN BOEKEN!!!)
Slide 2 - Tekstslide
Start laptop op..
Ga naar www.lessonup.com
Rechtsboven klikken op registreren
"Ik ben leerling"
Gebruik schoolmail om te registreren.
Voer code in.
Slide 3 - Tekstslide
Waar denk ik aan bij economie
Slide 4 - Woordweb
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1.1 wat wil jij kopen?
Paragraaf 1.2 waarom koop je dat?
Paragraaf 1.3 sta je sterk als consument?
Paragraaf 1.4 kom je uit met je geld?
Slide 5 - Tekstslide
Wat weet je na deze les?
-De verschillen tussen basis- en overige behoeften.
-De verschillen tussen goederen en diensten.
-Hoe je geldbedragen juist noteert.
Slide 6 - Tekstslide
Basisbehoeften
Dingen die je nodig hebt om te leven.
voorbeelden?
Slide 7 - Tekstslide
Overige behoeften
Zijn behoeften die niet noodzakelijk zijn. Het zijn luxeproducten.
Zoals vakanties, een auto, scooter etc.
Slide 8 - Tekstslide
Basisbehoeften
Overige behoeften
Slide 9 - Sleepvraag
Goederen (kun je aanraken)
Diensten (kun je niet aanraken) Ze doen iets voor je.
Slide 10 - Tekstslide
Goederen
Diensten
Slide 11 - Sleepvraag
Verbruiksgoederen (kun je maar één keer verbruiken) Tip: je verbruikt het!
Gebruiksgoederen (kun je meerdere keren gebruiken)
Slide 12 - Tekstslide
Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine
Slide 13 - Quizvraag
Afronden bij economie
Afronden van geld: altijd 2 decimalen.
Afronden van procenten: 1 decimaal.
Afronden mensen, dagen, etc.: heel getal.
Tenzij er anders gevraagd wordt.
Slide 14 - Tekstslide
Hoe rond je af?
Als je een getal moet afronden, let dan alleen op het cijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af.
6,6 wordt 7
Slide 15 - Tekstslide
voorbeeld 1
93 : 16 = 5,8125
Afgerond op twee cijfers achter de komma:
93 : 16 = 5,81.
In dit geval laat je alle cijfers na de 1 weg, omdat het eerste getal na de 1 kleiner is dan 5.
Slide 16 - Tekstslide
voorbeeld 2
62 : 9 = 6,888888... (een eindeloze reeks achten)
Afgerond op twee cijfers achter de komma:
62 : 9 = 6,89
In dit geval laat je alles na de tweede 8 weg. Omdat het eerstvolgende cijfer een 8 is, moet je het getal naar boven afronden.
Slide 17 - Tekstslide
Maken
2sC/2sD:
Opdracht 1 tot 9 op blz 8
Wat niet af is wordt huiswerk
2sA/2sB:
Opdracht 1 tot 12 op blz 8
Wat niet af is wordt huiswerk
Slide 18 - Tekstslide
Vervolg 1.1 wat wil jij kopen
-Het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening.
-Hoe je een gemiddelde berekend.
Slide 19 - Tekstslide
Eten en drinken zijn voorbeelden van ...
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
C
Niet-noodzakelijke behoeften
D
Secundaire behoeften
Slide 20 - Quizvraag
Goederen die je meerdere keren kunt gebruiken zijn
A
verbruiksgoederen
B
gebruiksgoederen
C
goede goederen
D
langeduur goederen
Slide 21 - Quizvraag
Haren knippen
A
Goederen
B
Diensten
Slide 22 - Quizvraag
Consumeren
Consumeren = in je behoeften te voorzien door iets te kopen. Die persoon noem je een consument.
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Video
Zelfvoorziening
Je kunt ook in je behoeften voorzien door zelfvoorziening. Wat je nodig hebt of graag wilt hebben voor eigen gebruik, produceer je dan zelf.