H4 par. 1 Leven op het platteland

De tijd van monniken en ridders
H4. Boeren, monniken en ridders
par. 4.1 Leven op het platteland



1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De tijd van monniken en ridders
H4. Boeren, monniken en ridders
par. 4.1 Leven op het platteland



Slide 1 - Tekstslide

middeleeuwen 500 - 1500
  • vroege middeleeuwen 500 - 1000
  • late middeleeuwen 1000 - 1500
  • Dit hoofdstuk = vroege middeleeuwen
  • Tijdvak monniken en ridders
  • Periode: middeleeuwen

Slide 2 - Tekstslide

Invalshoeken
  • Economisch: 
  • wat zijn de middelen van bestaan? 
  • Denk hierbij bijvoorbeeld jagen en verzamelen, landbouw, industrie. 
  • Hoe komen mensen aan hun inkomsten?
 

Slide 3 - Tekstslide

Invalshoeken
  • Politiek-bestuurlijk: 
  • hoe wordt de samenleving bestuurd? 
  • Wie is de baas? 
  • Welke regels en wetten zijn er?
 

Slide 4 - Tekstslide

Invalshoeken
  • sociaal: 
  • dit gaat bijvoorbeeld over de leefomstandigheden van mensen en de verschillende sociale lagen. 
  • Zijn er grote verschillen tussen mannen/vrouwen en arm/rijk? 
  • Leven de mensen in de stad of op het platteland?

Slide 5 - Tekstslide

Invalshoeken
  • cultureel: wat denken en voelen de mensen en hoe uitten ze dit?
  • bijvoorbeeld in hun gewoontes en regels, 
  • geloof, 
  • kunst en 
  • wetenschap. 

Slide 6 - Tekstslide

Kenmerkende aspecten H4
9. Hofstelsel en horigheid 
10. Feodalisme 
11. Verspreiding van het Christendom 
12. Ontstaan van de Islam 

Slide 7 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van bronnen
Hoe weet je of een bron betrouwbaar is?
• Bevat de bron vooral feiten (hoe meer feiten, hoe betrouwbaarder) of ook meningen?

• Wat weet je over de maker van de bron: afkomst, beroep, godsdienst, politieke ideeën, sociale laag?



Slide 8 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van bronnen
Hoe weet je of een bron betrouwbaar is?
• Leefde de maker in de tijd waar de bron over gaat (ooggetuige verslag = betrouwbaarst)? Of leefde de maker veel later (=minder betrouwbaar: maker kan dingen vergeten zijn)?

• Is de maker misschien partijdig?


Slide 9 - Tekstslide

Continuïteit en verandering
  • Continuïteit: dingen blijven (langere tijd) hetzelfde.

  • Verandering: wanneer dingen anders worden.

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekent continuïteit?
A
Dat er dingen veranderen
B
Dat er dingen hetzelfde blijven
C
Dat er dingen snel veranderen
D
Dat er dingen langzaam veranderen

Slide 11 - Quizvraag

Jagers en verzamelaars werden boeren
A
continuïteit
B
verandering

Slide 12 - Quizvraag

Romeinen waren Christelijk, de Middeleeuwers (in Europa) ook.
A
continuïteit
B
verandering

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoelen
  1. Je kunt beschrijven hoe de economie in de vroege middeleeuwen in West-Europa veranderde en die veranderingen verklaren.
  2. Je kunt beschrijven hoe een middeleeuws domein eruitzag.
  3. Je kunt uitleggen hoe het hofstelsel werkte en welke plaats horigen in dat stelsel hadden.

Slide 14 - Tekstslide

middeleeuwen 500 - 1500
  • Veel veranderingen, daarom:
  • vroege middeleeuwen 500 - 1000
  • late middeleeuwen 1000 - 1500
  • Dit hoofdstuk = vroege middeleeuwen
  • Tijdvak monniken en ridders
  • Periode: middeleeuwen

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer beginnen de middeleeuwen
A
500 v. C
B
400 n C
C
500 n C
D
700 n C

Slide 16 - Quizvraag

Hoe heet het tijdvak wat bij dit hoofdstuk past?
A
Monniken en ridders
B
Vorsten, monniken en boeren
C
steden en staten
D
monniken, vorsten en ridders

Slide 17 - Quizvraag

Hoe lang duren de middeleeuwen?
A
500 jaar
B
750 jaar
C
1000 jaar
D
1500 jaar

Slide 18 - Quizvraag

Waar komt de naam middeleeuwen vandaan?
A
uit de Romeinse tijd
B
uit de middeleeuwen
C
uit de Rennaissance, na de middeleeuwen
D
uit de moderne tijd

Slide 19 - Quizvraag

Van wanneer tot wanneer zijn de vroege middeleeuwen? (...-....)

Slide 20 - Open vraag

500
  • West-Romeinse Rijk uiteengevallen in  aparte koninkrijken.
  • = verandering op politiek-bestuurlijk gebied.
  • Nog meer veranderingen en daarom nieuwe periode: middeleeuwen

Slide 21 - Tekstslide

  • Een belangrijke verandering rond 500 was economisch
  • In het Romeinse Rijk leefden en werkten de meeste mensen op het platteland, maar waren er ook steden. 
  • Rond 500 verdween dat stedelijke leven.
  • Ontstond een agrarische samenleving.

Slide 22 - Tekstslide

  • Uiteenvallen West-Romeinse Rijk = oorzaak deze economische verandering.
  • Gevolgen:
  • Oorlogen
  • Bruggen/ wegen niet meer onderhouden
  • Handel verdween
  • Ontstaan landbouwsamenleving/ agrarische samenleving

Slide 23 - Tekstslide

Wat zijn de gevolgen van het verdwijnen van het West-Romeinse Rijk? Noem er 1
timer
1:00

Slide 24 - Open vraag

Platteland 
  • Om veilig op het platteland te kunnen wonen, zochten veel kleine boeren bescherming bij een grotere boer in de buurt.
  • In ruil voor die bescherming moesten de kleine boeren hun grond afstaan aan de machtige boer.
  • Zo kregen sommige boeren veel grond in bezit: ze werden heer van een domein. 

Slide 25 - Tekstslide

3 delen domein
  • woeste gronden, 
  • zoals bossen en rivieren
  • eigendom heer
  • leverden hout, noten, wild en vis op

Slide 26 - Tekstslide

3 delen domein
  • vroonland: 
  • woongebied van de heer
  • hier stond zijn boerderij 
  • Alle opbrengsten van de akkers, weilanden en boomgaarden waren voor de heer.

Slide 27 - Tekstslide

3 delen domein
  • hoeveland: 
  • verdeeld in boerderijtjes waar een boer en zijn gezin leefden en werkten. 
  • grond was van de heer
  • deel van de opbrengst voor de heer

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Domein
Boeren waren horigen geworden:
  • Horigen mochten het domein niet zonder toestemming van de heer verlaten: niet meer vrij.
  • Horigen moesten zelfs toestemming vragen om te trouwen.
  • Horigen moesten pacht betalen: deel van de opbrengst afstaan aan de heer voor gebruik van het land.
  • Horigen moesten herendiensten verrichten. 

Slide 30 - Tekstslide

Wie was de baas van een domein?
timer
0:20
A
Een horige
B
Een vrije boer
C
Een heer
D
De Romeinse keizer

Slide 31 - Quizvraag

Waaruit bestond een domein?
timer
0:20
A
Vroonland
B
Hoeveland
C
Woeste gronden
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 32 - Quizvraag

Hoeveland is het gedeelte van het domein...
timer
0:20
A
waarop de heer woonde
B
waarop de horigen woonden

Slide 33 - Quizvraag

Herendiensten
  • een of twee dagen per week op het land van de heer werken, bijv. ploegen.
  • hoeve van de heer onderhouden, bijv. hek repareren.

Slide 34 - Tekstslide

Hoe noemen we de klusjes die de horige moest doen voor de landheer?
timer
0:20
A
Slavenarbeid
B
pacht
C
klusjes
D
herendiensten

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn herendiensten?
timer
0:20
A
Zo af en toe eens op bezoek gaan bij de heer
B
Klusjes doen voor de heer of het klooster
C
Gratis op het land van de heer wonen
D
Bescherming geven aan de horigen

Slide 36 - Quizvraag

Hofstelsel
Dit hele stelsel van heren, horigen en herendiensten noemen we het hofstelsel.

Alles draaide om het hof (de hoeve) van de heer.

Slide 37 - Tekstslide

Vrije boeren
  • Niet alle boeren waren horigen geworden.
  • Sommige boeren waren nog vrij.
  • Zij hadden eigen grond.
  • Als vrije boer moest je verplicht meevechten in het leger van de koning.
  • De wapens moest jezelf betalen.

Slide 38 - Tekstslide

Heren
  • Frankische koningen beloonden hun belangrijkste krijgers vaak met één of meerdere domeinen.
  • Met de opbrengsten daarvan konden deze heren hun familie onderhouden en de koning als soldaat bijstaan in oorlogstijd.
  • De heren hadden voorrechten: hoefden geen tienden (10% van de oogst) aan de kerk te betalen. 

Slide 39 - Tekstslide

Heren
Heren hadden ook heerlijke rechten: rechten die horigen niet hadden, zoals duiven eten of jagen op woeste gronden.

Slide 40 - Tekstslide

In het hofstelsel:
timer
0:20
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd

Slide 41 - Quizvraag

Het hofstelsel had als voordeel dat 'hij' zelf niet op het land hoefde te werken.

Wie is in bovenstaande zin 'hij'?
timer
0:20
A
Een horige
B
Een heer

Slide 42 - Quizvraag

Deze boer moest veel herendiensten doen en mocht niet van het domein af:
timer
0:20
A
Horige boer
B
Vrije boer

Slide 43 - Quizvraag

Welke plicht had een vrije boer?
timer
0:20
A
In oorlogstijd op het land van de koning werken
B
In oorlogstijd in het leger van de koning vechten

Slide 44 - Quizvraag

Heren hadden voorrechten.
Noem er 1
timer
1:00

Slide 45 - Open vraag