PR3 S2 F7: Entry-ticket du passé composé

Tout..

.. sur le passé composé 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tout..

.. sur le passé composé 

Slide 1 - Tekstslide


Qu'est-ce qu'on sait déjà?

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vorm je de passé composé?

Slide 3 - Woordweb

Note un exemple en néerlandais:

Slide 4 - Open vraag

Note un exemple en français:

Slide 5 - Open vraag

Le passé composé - algemeen
Passé composé = voltooide tijd
Hulpwerkwoord
Voltooid deelwoord

Slide 6 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Avoir
j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont

Être
je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont

OF

Slide 7 - Tekstslide

Comment forme-t-on le participe passé?
 
Hoe vorm je het voltooid deelwoord?

Slide 8 - Woordweb


Werkwoorden 
op -re: 

stam + ...

Werkwoorden 
op -ir: 

stam + ...

Werkwoorden 
op -er: 

stam + ...

Slide 9 - Tekstslide


      Forme le passé composé :

1. je + manger 
2. tu + finir 
3. vous + vendre 

Slide 10 - Open vraag


Wat voor soort werkwoorden vervoeg je met être in de passé composé?

Slide 11 - Open vraag


Wat gebeurt er met het voltooid deelwoord als "être" het hulpwerkwoord is?

Slide 12 - Open vraag

-er        j'ai parl


-ir         j'ai grand


-re        j'ai perd
Les terminaisons (uitgangen)?
i
é
u

Slide 13 - Sleepvraag

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.
Je/j'
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 14 - Sleepvraag

Être
Avoir
Faire
Pleuvoir
Pouvoir
Mettre
Boire
Prendre
Vouloir
Ouvrir
Devoir
Falloir
eu
bu
ouvert
été
fallu
pu
plu
voulu
fait
pris
mis

Slide 15 - Sleepvraag

été
eu
Fait
Plu
Pu
Mis
Bu
Pris
Voulu
Ouvert
Fallu
gedaan
geweest
geregend
gehad
gemoeten
gekund
gedronken
gemoeten
gewild
genomen
gelegd
geopend

Slide 16 - Sleepvraag

Quel verbe a l'auxiliaire être au passé composé?
A
gagner (winnen)
B
faire (doen, maken)
C
aller (gaan)
D
avoir (hebben)

Slide 17 - Quizvraag

Quel verbe a l'auxiliaire être au passé composé?
A
rentrer (terugkeren)
B
être (zijn)
C
écouter (luisteren)
D
louer (huren)

Slide 18 - Quizvraag

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 19 - Quizvraag

Mets au passé composé:
1. Je + être
2. Nous + avoir
3. Ils + rentrer

Slide 20 - Open vraag

Mets au passé composé:
1. Je + faire
2. Il + boire
3. Vous + être

Slide 21 - Open vraag

Transforme au passé composé:
1. Je chante une chanson
2. Les enfants font une tâche
3. Le prof boit un café

Slide 22 - Open vraag

La négation

Slide 23 - Tekstslide


Quelle phrase est correcte?
A
Nous n'avons fait pas nos devoirs.
B
Nous avons ne pas fait nos devoirs.
C
Nous ne pas avons fait nos devoirs.
D
Nous n'avons pas fait nos devoirs.

Slide 24 - Quizvraag

ne
je
pas
pris
ai
le train

Slide 25 - Sleepvraag

in plaats van "pas" (niet), kan je op deze plaats ook "plus" (niet meer), "jamais" (nooit), "rien" (niets) of "pas encore" (nog niet") zetten

Slide 26 - Tekstslide

Vous
avez
dansé
n' 
pas
in plaats van "pas" (niet), kan je op deze plaats ook "plus" (niet meer), "jamais" (nooit), "rien" (niets) of "pas encore" (nog niet") zetten

Slide 27 - Tekstslide


Maak ontkennend: 
j'ai chanté la chanson

Slide 28 - Open vraag


Maak ontkennend: 
elle a fait ses devoirs

Slide 29 - Open vraag

Evalueer: 
Wat gaat goed? Heb je nog hulp nodig?
regelmatige ww in de passé composé zetten
onregelmatige ww in de passé composé zetten
passé composé + ontkenning
omzetten van IP naar PC
PC vertalen

Slide 30 - Sleepvraag