Klas 3 - CH3 - D Grammaire; Le passé composé

Aujourd'hui

Grammaire: le passé composé


Le but: 
je kunt de passé composé gebruiken
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui

Grammaire: le passé composé


Le but: 
je kunt de passé composé gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De werkwoorden op -ER

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De werkwoorden op -ER
= Ik eet een banaan
= Ik heb een banaan gegeten

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
  • Le passé composé = de voltooid tegenwoordige tijd
  • Om te vertellen wat je gedaan hebt

Ik heb gepraat, wij hebben gedanst, hij heeft gelopen, jullie hebben gegeten etc...

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: 
Deel 1 : hulpwerkwoord 
Deel 2 : voltooid deelwoord

Ik heb gedanst. = J'ai dansé.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: (!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!)

 
Deel 1 : hulpwerkwoord 

avoir / être 


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. hulpwerkwoord
- avoir / être


 





hulpww être? -> accord!
2. voltooid deelwoord
- regelmatige werkwoorden:
    * -er  = é
    * -re  = u
    * -ir    = i
- onregelmatige werkwoorden: 
    * avoir       = eu
    * être         = été
    * faire        = fait
    * prendre = pris

Slide 7 - Tekstslide

samenvatting
Passé composé met avoir
Deel 1: hulpwerkwoord (avoir)
J'ai                               Ik heb
Tu as                           Jij hebt
Il / elle / on a            Hij / zij / men heeft
Nous avons             Wij hebben
Vous avez                Jullie hebben / u heeft
Ils / elles ont           Zij hebben

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
  • Het hulpwerkwoord kan ook être zijn. 

Wanneer gebruik je avoir en wanneer être ?
Meestal hetzelfde als in het Nederlands.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Passé composé met être
Deel 1: hulpwerkwoord (être)
Je suis                            Ik ben
Tu es                              Jij bent
Il / elle / on est          Hij / zij / men is
Nous sommes          Wij zijn
Vous êtes                    Jullie zijn / u bent
Ils / elles sont           Zij zijn

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

être: il,elle,on
Avoir: nous
être: vous
Avoir: ils,elles
être: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
êtes
es
est

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

il......... (avoir)

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Nous.......(être)

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

elle ........ (être)

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vous........... (avoir)

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

J' ........... (avoir)

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vous .... un chat? (avoir)

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
Deel 2 : voltooid deelwoord

Werkwoorden op -er             
Werkwoorden op -re              
Werkwoorden op -ir               

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
Deel 2 : voltooid deelwoord

Werkwoorden op -er               er             é                    j'ai voyagé
Werkwoorden op -re               re             u                    j'ai attendu
Werkwoorden op -ir                 ir               i                     j'ai choisi

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
Deel 2 : voltooid deelwoord

Onregelmatige vormen:
avoir         -> eu                           j'ai eu (ik heb gehad)
être          -> été                          j'ai été (ik 'ben' geweest)
faire         -> fait                          j'ai fait (ik heb gedaan / gemaakt)
prendre  -> pris                        j'ai pris (ik heb genomen)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Passé composé (voltooide tijd)
rester
je suis
manger
tu as
être
il a
avoir
on a
faire
nous avons
resté(e)
été
eu
mangé
fait

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
Wat is het verschil tussen deze zinnen?

A. Il est allé au Maroc.
B. Elle est allée au Maroc.



Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
Wat is het verschil tussen deze zinnen?

A. Il est allé au Maroc.
B. Elle est allée au Maroc.


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
Wat is het verschil tussen deze zinnen?

A. Il est allé au Maroc.
B. Elle est allée au Maroc.

C. Ils sont allés au Maroc.
D. Elles sont allées au Maroc.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
Wat is het verschil tussen deze zinnen?

A. Il est allé au Maroc.
B. Elle est allée au Maroc.

C. Ils sont allés au Maroc.
D. Elles sont allées au Maroc.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
il est resté
+e
elle est restée
meervoud
+s
ils sont restés
+es
elles sont restées

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu JIJ!!!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb gereisd
J'........ ................. (voyager)

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb gekozen
J'........ ................. (choisir)

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij hebben gewacht
Nous ................ ................. (attendre)

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb gehad
J' ................ ................. (avoir)

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij hebben gehad
Nous ................ ................. (avoir)

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jij bent geweest
Tu ................ ................. (être)

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij is geweest
Il ................ ................. (être)

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij zijn geweest
Nous ................ ................. (être)

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij hebben gedaan
Nous ................ ................. (faire)

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jullie hebben gedaan
Vous ................ ................. (faire)

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij hebben genomen
Ils ................ ................. (prendre)

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb genomen
J'......... ................. (prendre)

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij is gebleven
Il ......... ................. (rester)

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij is gebleven
Elle ......... ................. (rester)

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij zijn gebleven (vrouwelijk)
Elles ........... ................. (rester)

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies