Traduis (utilise p. 78/80):
1. Ik zoek de bushalte.
2. Dan gaan wij met de train.
3. Wij zien bijna iedereen.
4. Je wilt de plek vinden.
5. Tu habitès ____ ? (welk vraagwoord hoort op de streep te staan?)
6. ______ tu t'appelles? (welk vraagwoord hoort op de streep te staan?)
7. Zet in de juiste volgorde: cherches - la gare - tu - maintenant
8. Zet in de juiste volgorde: nous - la carte de Paris - regardé - avons