Blits les 23 + 24

Blits les 23 + 24
Je kunt beeld-, staaf- en kolomgrafieken:

- herkennen en benoemen
- lezen en begrijpen

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BasisschoolGroep 6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Blits les 23 + 24
Je kunt beeld-, staaf- en kolomgrafieken:

- herkennen en benoemen
- lezen en begrijpen

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 1. Bekijk bron 1.
Hoe noemen we dit soort grafieken?

Slide 2 - Open vraag

Bron 1:
Wat stelt zo'n blikje voor in de grafiek?

Slide 3 - Open vraag

Bron 1:
Hoeveel blikjes frisdrank werden er op zaterdag meer verkocht dan op vrijdag?
A
10
B
100
C
50
D
20

Slide 4 - Quizvraag

Bron 1:
Op welke 2 dagen werd er het meest verkocht?
A
maandag en dinsdag
B
dinsdag en donderdag
C
woensdag en vrijdag
D
woensdag en zaterdag.

Slide 5 - Quizvraag

Opgave 2. Bekijk bron 2.
Hoe noemen we dit soort grafieken?

Slide 6 - Open vraag

Bron 2:
In de souvenirshop werden meer sleutelhangers dan knuffels verkocht. Hoeveel meer?
A
10
B
30
C
50
D
20

Slide 7 - Quizvraag

Bron 2:
Hoeveel posters werden er verkocht?
A
15
B
18
C
22
D
27

Slide 8 - Quizvraag

Bron 2:
Er werden minder boekjes verkocht dan sleutelhangers. Hoeveel minder?
A
10
B
20
C
22
D
28

Slide 9 - Quizvraag

Opgave 3. Bekijk bron 3.
Hoe noemen we dit soort grafieken?

Slide 10 - Open vraag

Petra heeft bijgehouden hoeveel jongens en meisjes er iedere maand in de achtbaan gingen. In welke maand gingen er zo'n 500 meisjes meer in de achtbaan dan jongens?

Slide 11 - Open vraag

Bron 3:
In juli gingen er meer jongens dan meisjes in de achtbaan. Hoeveel meer?

Slide 12 - Open vraag

Opgave 4. Bekijk bron 4.
Hannes kiest 4 ansichtkaarten uit, zijn moeder 7 en vader maar 2. Voor oma namen ze 3 kaarten mee. Welke grafiek geeft dat goed weer?
A
A
B
B
C
C

Slide 13 - Quizvraag

Bron 4:
Als vader 2, moeder 7, Hannes 5 en oma 2 kaarten hadden gekocht, welke grafiek was dan juist geweest?
A
A
B
B
C
C

Slide 14 - Quizvraag

Blz. 57!
Bron 1:
Waar is foto 1 genomen?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 15 - Quizvraag

Zet de volgende woorden in alfabetische volgorde:
basis - korting- brug - keurig
A
basis - korting - keurig - brug
B
basis - brug - keurig - korting
C
brug - basis - korting - keurig
D
keurig - korting - basis - brug

Slide 16 - Quizvraag

Zet de volgende woorden in alfabetische volgorde:
deur - aap - tafel - zon
A
deur - aap - tafel - zon
B
aap- tafel - zon - deur
C
aap - zon - deur - tafel
D
aap - deur - tafel - zon

Slide 17 - Quizvraag

Doe je werkboek open op bladzijde 33

Slide 18 - Tekstslide