Business-skills Hoofdstuk 1

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailMBOMiddelbare schoolStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
  1. Je weet wat heb je nodig om een winkel te starten 
  2. Je weet wat een beginbalans is.
  3.  Je weet het verschil tussen passiva en activa 
  4. Je weet wat crediteuren zijn
  5. Je weet wat 'eigen vermogen' inhoud 
  6. Je kunt de opdrachten uit het boek rondom starten van de winkel uitvoeren. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een balans?

Slide 4 - Open vraag

Wat is vaste activa?
A
een bezit
B
ander woord voor Credit
C
Ander woord voor passiva
D
Een schuld

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Bezittingen (activa) 
  • Alles wat je nodig hebt om bedrijf te kunnen voeren  
  • Inventaris = toonbank, bureau, kleidingrekken, displays etc. 
  • Voorraad = Artikelen die je gaat verkopen (inkoop en verkoop) 
  • Bank: Je hebt een bankrekening nodig waar geld op staat om zaken te betalen 
  • Kasgeld: Kleine hoeveelheid contact geld in de kassa 

Slide 7 - Tekstslide

Noem eens 5 zaken die op de inventarisatielijst horen van jouw
(toekomstige) winkel?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het eigen vermogen
A
Geld dat een ondernemer zelf in het bedrijf stopt
B
Geld dat een ondernemer leent
C
Inkomen
D
Een hypotheek

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Hans beschikt over:
Bezittingen: €60.000
Eigen vermogen: €30.000
Hoeveel geld moet hij lenen?

Slide 11 - Open vraag

Hoe langer de looptijd hoe hoger de rente
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Hypotheek is een ander woord voor lening
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Opdracht Store of skills 
Je maakt nu de opdrachten van Hoofdstuk 1 voor de Store of Skills: 
  • Inventarisatielijst maken (blz. 12) 
  • ingekochte voorraad invullen (blz. 13) 
  • Beginbalans maken (blz. 15) 
  • Eigen vermogen (blz. 17) 
  • Te lenen bedrag berekenen (blz. 18) 
  • Balans invullen (blz. 20) Is hij in balans?!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Brutoloon = het loon dat je op je bankrekening krijgt bijgeschreven
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag


Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

Wat is afschrijving
A
Hetzelfde als aflossing
B
De kosten van een grote uitgave verdelen over verschillende jaren
C
De kosten van een grote uitgave verdelen over de gebruiksjaren
D
De kosten van een grote uitgave verdelen over de tijd zolang dat je ondernemer bent

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Van inkoopprijs naar verkoopprijs
  • Inkoopprijs (IWO): De prijs waarvoor de goederen zijn ingekocht exclusief BTW. 
  • Kostprijs: Inkoopprijs + opslagpercentage 
  • Verkoopprijs = Kostprijs + nettowinstopslag 
  • Consumentenprijs= Verkoopprijs + BTW 

Slide 26 - Tekstslide

De omzet is €390.000 en de brutowinst is €120.000.
Bereken de inkoopprijs (IWO)?

Slide 27 - Open vraag

De omzet is €250.000 en het brutowinstpercentage is 30%.
Bereken de IWO en de brutowinst?

Slide 28 - Open vraag

Opslagpercentage 
Indirecte kosten kun je niet goed aan een product toekennen. zoals huurkosten en administratiekosten. 

Deze kosten worden wel gemaakt en moeten wel terugverdiend worden. 

Om deze kosten te dekken gebruiken we een opslagpercentage: 

Opslagpercentage = Totale indirecte kosten / IWO (directe kosten) Zie vb. blz 43.

Slide 29 - Tekstslide

De indirecte kosten van een winkel zijn €60.000 en de IWO is €210.000.
Bereken het opslagpercentage?

Slide 30 - Open vraag

De indirecte kosten zijn €25000. De IWO is €100.000. De inkoopprijs is €15.
Bereken het opslagpercentage en de kostprijs?

Slide 31 - Open vraag

winstopslag 
Nu hebben we nog geen cent verdient, aangezien alleen de 'kost'prijs is berekend. Daarmee dek je de kosten.

Je wilt ook nog een centje zelf verdienen dus we gaan ook nog een winstopslag toevoegen. Deze opslagen zijn afhankelijk van het type product. 




Slide 32 - Tekstslide

De inkoopprijs van schoenen is €20. Het opslagpercentage is 30%. de winstopslag is 7%.
Bereken de kostprijs, nettowinstopslag en de uiteindelijke verkoopprijs?

Slide 33 - Open vraag

De IWO is €110.000. De (in)directe kosten zijn €50.000. De inkoopprijs van één schoen is €10 en de winstopslag 6%. De BTW is 21%
Wat is dan de Consumentenprijs?

Slide 34 - Open vraag

De verkooprijs is €85. Het BTW percentage is 9%. Bereken de BTW en de consumentenprijs?

Slide 35 - Open vraag

De consumentenprijs is €100. Het btw-percentage is 21% Bereken de BTW en de verkoopprijs?

Slide 36 - Open vraag

De Consumentenprijs is €225. Het BTW percentage is 9%. Bereken de btw en de verkoopprijs?

Slide 37 - Open vraag

Herman wil de verkoopprijs van een tas vaststellen. Het doet dit door bovenop de inkoopprijs een opslagpercentage en een winstopslag te hanteren. De volgende gegevens:
Inkoop van serie tassen (100 stuks): €6000
(in)directe kosten: €50.000
Inkoopwaarde omzet (IWO): €600.000
Winstopslag: 30%
Wat is de verkoopprijs van één tas? Bereken ook de consumentenprijs?


Slide 38 - Open vraag