Leerjaar 3 Hst 5 les 3

5.3 Met of zonder BTW
Hst 5 Produceren maar
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.3 Met of zonder BTW
Hst 5 Produceren maar

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert wat  BTW is
  • Je kunt berekenen maken incl. en excl. btw
  • Je leert welke btw tariefen er zijn
  • Je leert wat ee consumentenprijs is en kunt deze berekenen
  • Je leert een berekening maken van inkoop naar verkoopprijs incl btw en andersom

Slide 2 - Tekstslide

BTW
BTW = Belasting over de Toegevoegde Waarde
  • Indirecte belasting (45 miljard)
  • 0 % BTW postzegels, onderwijs en medicijnen
  • 6(9)% BTW - basisbehoeften (levensmiddelen, boeken en sommige diensten)
  • 21% BTW - overige behoeften

Slide 3 - Tekstslide

Consumentenprijs
  • Consumentenprijs = verkoopprijs inclusief BTW


  • = verkoopprijs exclusief BTW + BTW
  • Formule 6(9)% BTW: Consumentenprijs = verkoopprijs exclusief BTW : 100 x 109
  • Formule 21% BTW: Consumentenprijs = verkoopprijs exclusief BTW : 100 x 121

Slide 4 - Tekstslide

Wat betaalt de consument?
Van Inkoopprjis naar consumentenprijs

inkoopprijs                                            € .........
Brutowinstopslag                              € .............        +
Verkoopprijs excl btw                      €................
BTW                                                          €...............        +
Consumentenprijs                             €................

Slide 5 - Tekstslide

Wat betaalt de consument? voorbeeld
voorbeeld; Open 32 koopt een spijkerbroek in voor € 50,- De bruto winstopslag is 150%. De BTW over spijkerbroeken is 21%. Wat is de consumenten prijs van de broek.


inkoopprijs                                                                                          € 50
Brutowinstopslag (50 : 100 x 150 % = € 75 )                         € 75 +
Verkoopprijs excl btw                                                                    € 125
BTW     (125 : 100 x 21 % = € 26,25 )                                           € 26,25 +                                                        
Consumentenprijs                                                                          € 151,25

(aan de slag met opdrachten 15 t/m 18)

Slide 6 - Tekstslide

Produceren is het maken van goederen en het verlenen van diensten.
A
Juist
B
Niet Juist

Slide 7 - Quizvraag

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 8 - Quizvraag

Hoe noem je een schema van de weg die een artikel aflegt van grondstof tot klant
A
bedrijfstak
B
schakel
C
bedrijfskolom
D
artikelstroom

Slide 9 - Quizvraag

Computers die machines besturen
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 10 - Quizvraag

Machines nemen het werk over van mensen.
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 11 - Quizvraag

Door technologische ontwikkelingen neemt de productie af
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Omzet =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x verkoopwaarde
D
afzet x inkoopprijs

Slide 13 - Quizvraag

De firma List en Bedrog BV heeft in de maand mei 2500 artikelen verkocht. De gemiddelde verkoopprijs van de artikel is € 12,50. De gem. inkoopprijs is € 7,50. Wat is de bruto winst van de maand mei.
A
€ 7.500
B
€ 10.00
C
€ 12.500
D
€ 15.000

Slide 14 - Quizvraag

Hoe bereken je de nettowinst?
A
brutowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
bedrijfskosten - brutowinst
D
brutowinst - inkoopwaarde

Slide 15 - Quizvraag

De firma List en Bedrog BV heeft in de maand mei 2500 artikelen verkocht. De gemiddelde verkoopprijs van de artikel is € 12,50. De gem. inkoopprijs is € 7,50. Wat is de bruto winst van de maand mei. De bedrijfskosten bedroegen € 2.500. Wat is de netto winst
A
€ 7.500
B
€ 10.000
C
€ 2.500
D
€ 1.500

Slide 16 - Quizvraag


De cosumentenprijs is hetzelfde als de netto verkoopprijs (verkoopprijs excl btw)
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet

Slide 17 - Quizvraag