ein-/kein-Gruppe

Wat is in deze zin het onderwerp, lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp?

Die Mutter liest ein Buch mit ihrem Sohn 

ein Buch

mit ihrem Sohn

Meine Mutter

onderwerp

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

Wat is in deze zin het onderwerp, lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp?

Er gibt ihr das Geschenk

Er

ihr

das Geschenk

onderwerp

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

Wat is in deze zin het onderwerp, lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp?

Ich gebe meinen Schlüssel an die Kinder

meinen Schlüssel

Ich

an die Kinder

onderwerp

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

Welke naamval hoort bij welk zinsdeel?

4e naamval

3e naamval

1e naamval

meewerkend voorwerp

Onderwerp

lijdend voorwerp

Wat is er bijzonder aan 3e naamval meervoud?

Welk woord hoort niet in het rijtje?
aus, bei, seit, mit, von, für, nach, zu

1. aus
2. bei
3. von
4. für

Welk woord hoort niet in het rijtje?
durch, ohne, für, entlang, um, bei

1. durch
2. entlang
3. um
4. bei

Wat zijn de vertalingen van:
ihr, ihr en Ihr

1. haar, hun, uw
2. zijn, haar, mijn
3. uw, haar, ons
4. hun, mijn, haar

Hast du ........ (mijn) Tasche gesehen?

1. meine
2. meinen
3. meiner
4. mein

............ (ons) Haus ist am Ende der Straße.

1. uns
2. unserem
3. unse
4. unser

Hast du ........ (jouw) Lehrerin schon gesehen?

1. dein
2. deiner
3. deine
4. deinen