In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Toetstraining H 10 en H11
Slide 1 - Tekstslide
Huidskleur is....
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg
Slide 2 - Quizvraag
Is de haarkleur erfelijk?
A
Ja
B
Nee
Slide 3 - Quizvraag
Een litteken is.....
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg
Slide 4 - Quizvraag
Paars haar hebben is.....
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg
Slide 5 - Quizvraag
Heel creatief zijn is.....
A
Erfelijk
B
Aangeboren
C
Aanleg
Slide 6 - Quizvraag
Je hebt het genotype en het fenotype. Wat wordt bedoeld met het genotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het fenotype?
A
Een combinatie van erfelijke aanleg en de invloed van omgevingsfactoren
B
Je innerlijk
C
Alle erfelijke eigenschappen
D
Je uiterlijk
Slide 8 - Quizvraag
Iemand heeft voor een eigenschap genotype Aa. Wat voor genotype is dit?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief
Slide 9 - Quizvraag
Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa
Slide 10 - Quizvraag
Hoe noteer je homozygoot recessief?
A
aa
B
Aa
C
AA
Slide 11 - Quizvraag
Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
Slide 12 - Quizvraag
Waarvoor gebruik je een kruisingsschema?
A
Om uit te zoeken hoe de grootouders van twee ouders eruit zien
B
Om uit te zoeken welke eigenschappen er in geslachtscellen zitten
C
Om uit de genotypen van de ouders de genotypen van de kinderen te bepalen
D
Om uit te zoeken welke eigenschap dominant en welke eigenschap recessief is
Slide 13 - Quizvraag
Bij het maken van een kruisingsschema gebruiken we de
A
Stamcellen
B
Lichaamscellen
C
Geslachtscellen
D
Weefsels
Slide 14 - Quizvraag
Klopt het kruisingsschema? bruin = dominant blauw = recessief Rex (vader) = heterozygoot Floor (moeder) = blauwe ogen
A
Juist
B
Onjuist
C
Snap hier niets van
Slide 15 - Quizvraag
Een heterozygoot zwart mannetjes konijn kruist met een wit vrouwtje. Zwart is dominant over wit. Wat is het genotype van beide ouders?
A
Mannetje: AA
Vrouwtje: Aa
B
Mannetje: aa
Vrouwtje: Aa
C
Mannetje: Aa
Vrouwtje: Aa
D
Mannetje: Aa
Vrouwtje: aa
Slide 16 - Quizvraag
Een heterozygoot zwart mannetjes konijn kruist met een wit vrouwtje. Zwart is dominant over wit. Hoe groot is de kans op een wit konijn? (kruisingsschema maken voor jezelf!)
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 17 - Quizvraag
Homozygoot
Homozygoot
Homozygoot
Heterozygoot
Heterozygoot
Heterozygoot
Dominant
Dominant
Dominant
Recessief
Recessief
Recessief
Slide 18 - Sleepvraag
6.1.Zie je in de afbeelding het fenotype of het genotype van de baby?
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 19 - Quizvraag
Hoe ontstaat het fenotype?
A
Invloed van de omgeving
B
Invloed van de omgeving en genotype
C
Door het genotype
Slide 20 - Quizvraag
Hoe noemen we de erfelijke eigenschappen die op de chromosomen liggen?
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 21 - Quizvraag
Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype
Slide 22 - Quizvraag
Een mens heeft 46 chromosomen?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Bij de mitose ontstaan nieuwe cellen die..........
A
Een ander aantal chromosomen heeft
B
Het zelfde aantal chromosomen heeft
Slide 24 - Quizvraag
Een organisme heeft in een lichaamscel 23 paar chromosomen. Hoeveel chromosomen zitten er dan in een geslachtscel.
A
23 paar
B
46
C
46 paar
D
23
Slide 25 - Quizvraag
Eicellen van een plant bevatten 16 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevat de cel van een blad van deze plant?
A
16
B
32
Slide 26 - Quizvraag
Hoe noemen we de erfelijke eigenschappen die op de chromosomen liggen?
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 27 - Quizvraag
Reductiedeling noemen we ook wel ...
A
Mitose
B
Matrose
C
Microse
D
Meiose
Slide 28 - Quizvraag
De kern van een bepaalde cel van een wasbeer bevat 19 chromosomen.
Is deze cel ontstaan door gewone celdeling of reductiedeling?
A
gewone celdeling
B
reductiedeling
Slide 29 - Quizvraag
Welk onderdeel voegt vocht en voedingsstoffen toe aan de zaadcellen?
A
De bijbal
B
De prostaat
C
Het zaadblaasje
D
De zwellichamen
Slide 30 - Quizvraag
Het gevoeligste deel van het vrouwelijk geslachtsorgaan is
A
De schaamlippen
B
De vagina
C
De clitoris
D
De eierstokken
Slide 31 - Quizvraag
wat gebeurt er tijdens dag 1 t/m 5
A
ovulatie
B
innesteling
C
menstruatie
D
bevalling
Slide 32 - Quizvraag
Hoeveel dagen duurt een menstruatiecyclus ongeveer?
A
10
B
14
C
28
D
35
Slide 33 - Quizvraag
De menstruatie wordt geregeld door hormonen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quizvraag
Waarvoor dient de opbouw van het baarmoederslijmvlies?
A
Om bevruchting mogelijk te maken
B
Om innesteling mogelijk te maken
C
Om menstruatie mogelijk te maken
Slide 35 - Quizvraag
Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte
Baarmoederhals wordt wijder
Kind wordt naar buiten geperst
Placenta en vruchtvliezen verlaten het lichaam
Slide 36 - Sleepvraag
Waar vindt de bevruchting ook al weer plaats?
A
In de eierstok
B
In de eileider
C
In de baarmoeder
D
In de vagina
Slide 37 - Quizvraag
Waarmee vullen de zwellichamen zich wanneer de penis stijf wordt?