KWC V3 fictie 3/4 en toets taalverzorging bespreken (19-3-2024)

Welkom v3a!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom v3a!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdracht bespreken
  3. Fictie 3/4 
  4. Toets Taalverzorging bespreken
  5. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

nou
A
ambigram
B
acrostichon
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 4 - Quizvraag

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

meetsysteem
A
ambigram
B
acrostichon
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 5 - Quizvraag

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

Brexit
A
neologisme
B
homograaf
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 6 - Quizvraag

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

kartongeluk
A
neologisme
B
homograaf
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 7 - Quizvraag

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

De psychiater wil niet gestoord worden.
A
homoniem
B
homograaf
C
palindroom
D
portmanteau

Slide 8 - Quizvraag

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

Iedereen heeft recht op mijn mening.
A
homograaf
B
verhaspeling
C
letterlijk-figuurlijk
D
homoniem

Slide 9 - Quizvraag

Met welke vorm van spelen met taal heb je hier te maken?

brunch
A
palindroom
B
verhaspeling
C
portmanteau
D
neologisme

Slide 10 - Quizvraag

Hoe goed beheers je de stof van Taalverzorging 4, 5 en 6?
Ik snap alles en ken alles.
Ik snap het, maar moet nog wel een beetje leren.
Ik snap het, maar moet nog flink veel leren.
Ik snap het niet.

Slide 11 - Poll

Zijn er nog vragen over de toets?

Slide 12 - Tekstslide

Berceuse betekent 'slaaplied'. Hoe wordt
deze betekenis ondersteund door de vorm
van het gedicht? 
timer
2:00

Slide 13 - Open vraag

Vroege vogels is een sonnet. Een sonnet
is en gedicht met een vaste vorm. Wat is
deze vorm?
timer
2:00

Slide 14 - Open vraag

Welke vormen van rijm zie je in het
gedicht Op tijd?
timer
2:00

Slide 15 - Open vraag

Hoe zijn typografie en inhoud afgestemd
in het gedicht Vliegen?
timer
2:00

Slide 16 - Open vraag

Toets Taalverzorging bespreken
  • Je kon voor deze toets 55 punten halen. 50 punten met de vragen en 5 punten voor spelling en formulering (1 tf = - 0,5)
  • Tel allereerst je punten goed na.
  • Cijfer = aantal behaalde punten / 55 x 9 + 1
  • Heb je tijdens het bespreken vragen? Zet een pijltje met potlood in de kantlijn. Na het bespreken is er tijd voor jouw vraag (aan het einde van de les dus). 

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 1 t/m 3
1 Wat is een metafoor? (1 p) R
Beeldspraak is een vorm van taalgebruik waarin met een ‘beeld’ op een figuurlijke manier omschreven wordt wat iemand letterlijk bedoelt.
2 Welke vijf metaforen onderscheiden we? (5 p) R
vergelijking met verbindingswoord; zuivere metafoor; personificatie; synesthesie; homerische vergelijking
3 Welke vier verbindingswoorden kun je tegenkomen bij de vergelijking met verbindingswoord? (4 p) R
van, alsof, koppelwerkwoord, als



Slide 18 - Tekstslide

Vraag 4

4 Geef aan met welke soort metafoor je te maken hebt in onderstaande zinnen. Als er sprake is van een vergelijking met verbindingswoord geef dan ook aan om welk verbindingswoord het gaat. (6 p) T1
a Je bent zelf een verbindingswoord vergelijking met verbindingswoord (koppelwerkwoord, is)
b Mijn kleine neefje is opeens uitgegroeid tot een boom van een kerel. vergelijking met verbindingswoord (van)
c Hoe kon jij ooit met die ezel samenwerken? zuivere metafoor
d Aan de waterkant stoeit de wind met de rietpluimen. personificatie
e Zij heeft een warme stem. synesthesie
f Hij viel met de deur in huis en vertelde dat hij ontslagen was. zuivere metafoor

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 5 en 6
5 Wat is het verschil tussen een metafoor en een metoniem? (2 p) R
Een metafoor berust op een vergelijking tussen werkelijkheid en beeld; bij een metoniem is er geen sprake van een vergelijking, maar is er een andere relatie tussen het genoemde en het bedoelde.
6 Wat is een toponiem? (1 p) R
Een toponiem is een product dat genoemd is naar het gebied waar het vandaan komt.


Slide 20 - Tekstslide

Vraag 7
7 Geef aan met welk soort metonymia je te maken hebt in de volgende zinnen? Kies uit: pars pro toto, totum pro parte, abstractum pro concreto, concreto pro abstractum, eponiem, voorwerp-inhoud, stof-voorwerp, enkelvoud-meervoud. (7 p) T1
a Heel het bedrijf heeft vandaag een teambuildingactiviteit. abstractum pro concreto
b Vier paar ogen keken mij afwachtend aan. pars pro toto
c De Aziatische olifant wordt al lange tijd met uitsterven bedreigd. enkelvoud-meervoud
d Er hangt een Rembrandt bij hem aan de muur. eponiem
e Tadic schoot gister het leer in het doel. stof-voorwerp
f Hoeveel neuzen zijn er aanwezig bij het concert? pars pro toto
g Australië speelde vandaag haar laatste hockeywedstrijd. totum pro parte

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 8 en 9
8 Noem drie kenmerken van een spreekwoord. (3 p) R
Er zit een wijsheid, raad of advies in; de formulering heeft een vaste vorm; de zin is onveranderbaar.
9 Veel spreekwoorden zijn nauw verbonden met de Nederlandse geschiedenis. Noem drie gebieden van herkomst van uitdrukkingen. (3 p) R
scheepsvaart/zeevaart, handel en nijverheid, boerenbedrijf, Bijbel


Slide 22 - Tekstslide

Vraag 10
10 Leid de betekenis van de volgende spreekwoorden af uit de context. (4 p) T1
a Of zijn strategie gaat werken, kan niemand voorspellen, maar wie niet waagt wie niet wint. Wie geen risico neemt, zal nooit iets winnen.
b Toen de docent het lokaal verliet ontstond er een flinke herrie. Zo zie je maar weer, als de kat van huis is dansen de muizen op tafel. Als het gezag vertrokken, neemt men het ervan.
c Hij liet er geen gras over groeien. Toen hij hoorde dat Madelief vrijgezel was, vroeg hij haar gelijk op een date. Hij kwam direct in actie.
d De gynaecoloog viel door de mand, toen bekend werd dat hij geen diploma had. Hij werd direct doorzien.

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 11 t/m 14
11 Beschrijf kort wat een acrostichon is. (1 p) R
Een acrostichon is een gedicht waarvan de eerste letters van iedere regel of strofe samen een naam, woord of zin vormen.
12 Noem twee andere benamingen voor een acrostichon. (1 p) R
naamdicht en lettervers
13 Wat is een palindroom? (1 p) R
Een woord/zin dat je van links naar rechts kunt lezen of van rechts naar links.
14 Wat is de overeenkomst en het verschil tussen een homoniem en een homograaf? (2 p) R
Beide zijn woorden met meerdere betekenissen, maar een homograaf kun je op
verschillende manieren uitspreken.




Slide 24 - Tekstslide

Vraag 15
15 Geef aan met welke vorm van spelen met woorden of letters je te maken hebt in onderstaande zinnen. Kies uit: acrostichon, ambigram, anagram, neologisme, portmanteau, palindroom, woordspeling, homoniem, homograaf, letterlijk-figuurlijk, verhaspeling. (8 p) T1
a In steeds meer landen doen mensen aan plogging, een combinatie van het Zweedse plocka
(pakken) en jogging: afval oprapen van de grond tijdens het rennen. portmanteau
b Hadden jullie ook last van die dijkramp?  homograaf
c Woorden waarvan je acute taaljeuk krijgt, kun je insturen op wegmetdatwoord.org. neologisme
d Waarom loopt je neus, terwijl je voeten ruiken? woordspeling
e "De mooie zeeman nam Anna mee", zei oom Ed. palindroom
f Eng raam, man! anagram




Slide 25 - Tekstslide

Vraag 15 en 16
g Hotel op Terschelling:
verhaspeling

h Onderstaande deurmat:
ambigram

16 Geef een voorbeeld van een portmanteau. (1 p) R
 Bijvoorbeeld: vrijmibo, bafimo, conculega


Slide 26 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: donderdag 16 maart
  • Huiswerk: - 
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, boek, schrift en pen
  • Programma: leesvaardigheid 6


Slide 27 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een hij/zij-verteller en een alwetende verteller?

Slide 28 - Open vraag