15 Geef aan met welke vorm van spelen met woorden of letters je te maken hebt in onderstaande zinnen. Kies uit: acrostichon, ambigram, anagram, neologisme, portmanteau, palindroom, woordspeling, homoniem, homograaf, letterlijk-figuurlijk, verhaspeling. (8 p) T1
a In steeds meer landen doen mensen aan plogging, een combinatie van het Zweedse plocka
(pakken) en jogging: afval oprapen van de grond tijdens het rennen. portmanteau
b Hadden jullie ook last van die dijkramp? homograaf
c Woorden waarvan je acute taaljeuk krijgt, kun je insturen op wegmetdatwoord.org. neologisme
d Waarom loopt je neus, terwijl je voeten ruiken? woordspeling
e "De mooie zeeman nam Anna mee", zei oom Ed. palindroom
f Rob Nijwe, wijboer. anagram