In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Vrijdag 3e lesuur
09.45-10.30
Slide 1 - Tekstslide
Programma
1. Uitleg
2. Aan de slag
3. Extra tijd?
Slide 2 - Tekstslide
Cursus 7
Het voltooid deelwoord en spellingsalarm!
Slide 3 - Tekstslide
Hij vind/ vint/ vindt dat leuk!
!
Hoe pak je het aan?
Wat is het onderwerp van de zin?
Maak de stam (ik-vorm) van het hele werkwoord
1
2
3
Het onderwerp is...
Ik: gebruik de stam = vind
Je/jij of hij/zij: stam+t = vindt
Slide 4 - Tekstslide
Cas ..... morgen 13. (worden)
A
word
B
wort
C
wordt
D
worden
Slide 5 - Quizvraag
Ik ..... een taart voor zijn verjaardag. (maken)
A
maak
B
maakt
C
maakdt
D
maken
Slide 6 - Quizvraag
Ik .... elke avond. (bidden)
A
bit
B
bid
C
bidt
Slide 7 - Quizvraag
lachen - lach
de h staat in 't ex-kofschip
lach+ te - hij lachte/ wij lachten
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken
Slide 8 - Tekstslide
Let op!
Het is nu belangrijk om eerst naar de stam te kijken
Hele werkwoord = verhuizen -en = stam : verhuizen
Laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: Nee
Dus de(n)
Ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)
Slide 9 - Tekstslide
Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein. (missen)
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte
Slide 10 - Quizvraag
Toen hij het winnende doelpunt maakte, ...... het publiek. (juichen)
A
juigde
B
juichde
C
juigte
D
juichte
Slide 11 - Quizvraag
Hij ..... snel. (antwoorden)
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte
Slide 12 - Quizvraag
Sterke werkwoorden
Je schrijft wat je hoort:
sloeg, riep, brak, dacht, reed
Je gebruikt de 'gewone' spelregels
Slide 13 - Tekstslide
Zij ..... gister naar de brievenbus aan de overkant. (lopen)
A
loopte
B
liep
C
liepte
D
loopt
Slide 14 - Quizvraag
Wij ..... de boodschappen naar de keuken. (dragen)
A
droegen
B
draagten
C
droeg
Slide 15 - Quizvraag
Voltooid deelwoord
Slide 16 - Tekstslide
Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord (vd) in een zin. Voltooid betekent dat iets af is.
Slide 17 - Tekstslide
Wat is een voltooid deelwoord?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Lidwoord
D
Persoonsvorm
Slide 18 - Quizvraag
Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be-, ver-, of ont-
Bijvoorbeeld:
gelopen - gefietst - gemaakt
betaald - begroet - begraven
verrast - verteld - verhuisd
Slide 19 - Tekstslide
Wat is het voltooid deelwoord in de zin: Ze hebben gisterenavond samen macaroni gegeten
A
Ze
B
Hebben
C
Macaroni
D
Gegeten
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin?
Ik heb sperziebonen gekocht, want ik wist niet zeker of je spinazie lust.
A
lust
B
heb
C
wist
D
gekocht
Slide 21 - Quizvraag
Oefenen: Kies de juiste vorm:
De buurman heeft zijn spullen ......
A
verhuist
B
verhuisd
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van:
jagen
A
gejaagt
B
gejaagd
Slide 23 - Quizvraag
Eindigt het voltooid deelwoord op een -t of een -d? Gebruik de verlengproef om de laatste letter te vinden: Het heeft zeven euro gekos.... Je hoort gekoste, dus je schrijft gekost.