Havo 5 Herhaling paragraaf 6.1

Herhaling paragraaf 6.1
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhaling paragraaf 6.1

Slide 1 - Tekstslide

In de afbeelding
zie je ...
A
een dwarsprofiel van een rivier
B
een lengteprofiel van een rivier

Slide 2 - Quizvraag

De rode lijn op de afbeelding is?
A
De rivier
B
Het stroomgebied
C
De waterscheiding
D
De delta

Slide 3 - Quizvraag


Het linker stroomstelsel is minder vertakt dan het rechter. Een mogelijke
verklaring is dat ...
A
de bodem (links) meer water doorlaat en uit graniet bestaat
B
de bodem (links) meer water doorlaat en uit kalksteen bestaat
C
de bodem (links) minder water doorlaat en uit kalksteen bestaat
D
de bodem (links) minder water doorlaat en uit graniet bestaat

Slide 4 - Quizvraag

Welk(e) antwoord(en) past/passen bij de afbeelding?
A
Bovenloop
B
Middenloop
C
Benedenloop
D
Delta

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het verval van een rivier?
A
hoeveelheid water (m³/s)
B
stroomsnelheid (m/s)
C
hoogteverschil langs de rivier (m)
D
schommelingen in de afvoer

Slide 6 - Quizvraag

Het verval in de bovenloop is .... en in de benedenloop ....
A
klein, groot
B
groot, gemiddeld,
C
klein, gemiddeld
D
groot, klein

Slide 7 - Quizvraag

Het verhang is:
A
De hoeveelheid water die door de rivier stroomt
B
De snelheid van het water
C
Het hoogteverschil van de rivier tussen 2 punten
D
Het hoogteverschil van de rivier per kilometer

Slide 8 - Quizvraag

Bereken het verhang tussen de bron en Maastricht.
De bron ligt op 400 meter hoogte. Na 660 km stroomt de Maas op 45 meter langs Maastricht.
A
Verhang = 355 meter
B
Verhang = 0.54 m/km
C
Verhang = 660 km
D
Verhang = 1.85 km/m

Slide 9 - Quizvraag

Welke relatie bestaat er tussen het verhang en de mate van erosie?
A
Hoe groter het verhang hoe meer erosie
B
Hoe kleiner het verhang hoe meer erosie

Slide 10 - Quizvraag

In de benedenloop:
is er klein / gering verval
is er veel / weinig sedimentatie
A
klein verval / weinig sedimentatie
B
gering verval / veel sedimentatie

Slide 11 - Quizvraag

De stroomsnelheid beïnvloedt hoeveel erosie en sedimentatie er plaatsvindt.

Waar staat de juiste letter uit de bron bij de grootste sedimentatie
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

De Maas is een regenrivier, de Rijn is een gemengde rivier. Waarom noemen we de Rijn een gemengde rivier?
A
De Rijn stroomt door meerdere landen
B
De Rijn bevat naast regenwater, ook smeltwater uit de bergen
C
De Rijn ontspringt uit verschillende bronnen, namelijk de Voor- en achter Rijn
D
De Rijn heeft meerdere mondingen

Slide 14 - Quizvraag


Debiet & Regiem.
Welke uitspraak is niet waar?
A
Debiet = hoeveelheid water die een rivier verwerkt.(m3 per seconde).
B
Regiem = schommelingen in de waterafvoer.
C
Regenrivieren hebben een gelijkmatiger afvoer dan gemengde rivieren.

Slide 15 - Quizvraag


Deze rivier heeft een...
A
Hoog regiem
B
Laag regiem
C
Hoog debiet
D
Laag debiet

Slide 16 - Quizvraag

rivier de Rijn en rivier de Maas

Slide 17 - Tekstslide

Is het gebied dat beschermd wordt door de winterdijken tegen overstromingen binnendijks of buitendijks gebied?
A
Binnendijks
B
Buitendijks

Slide 18 - Quizvraag

De goede volgorde vanaf de rivier is .......
A
uiterwaard, zomerdijk, winterdijk, binnendijks gebied
B
uiterwaard, winterdijk, zomerdijk, binnendijks gebied
C
zomerdijk, uiterwaard, winterdijk, binnendijks gebied
D
zomerdijk, uiterwaard, winterdijk, buitendijks gebied

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Waarom ligt het
buitendijks gebied hoger
dan het binnendijks gebied?
A
in het binnendijks gebied vindt sedimentatie plaats
B
in het binnendijks gebied vindt erosie plaats
C
in het buitendijks gebied vindt sedimentatie plaats
D
in het buitendijks gebied vindt erosie plaats

Slide 21 - Quizvraag

De aanleg van stuwen en
sluizen past bij het begrip ...
A
afvoer
B
bergen
C
vasthouden
D
kanaliseren

Slide 22 - Quizvraag

De stuw gaat dicht
A
wanneer de rivieren weinig water afvoeren
B
wanneer de rivieren te veel water afvoeren
C
wanneer overstromingen dreigen

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Kribben in een rivier
zorgen voor ...
A
een betere bevaarbaarheid
B
minder sedimentatie in de vaargeul
C
tegengaan van erosie in de buitenbocht
D
meer Ruimte voor de Rivier

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de vertragingstijd?
A
Bij meer water in de rivier stroomt het water langzamer
B
Bij meer regen doet de neerslag er langer over om de rivier te bereiken
C
Bij meer begroeiing doet de neerslag er langer over om de rivier te bereiken
D
De hoeveelheid tijd die water nodig heeft om na een regenbui in de rivier te komen

Slide 26 - Quizvraag

Door welke twee oorzaken is de vertragingstijd enorm afgenomen?
A
Ontbossing & Dijken
B
Dijken & Kribben
C
Ontbossing en Verstening
D
Kribben en verstening

Slide 27 - Quizvraag

Welk verband is er tussen
vertragingstijd en
verstedelijking?
A
Voor verstedelijking was de vertragingstijd groter
B
Voor verstedelijking was de vertragingstijd kleiner
C
Na verstedelijking was de vertragingstijd groter
D

Slide 28 - Quizvraag

Door een kortere vertragingstijd krijgen rivieren in korte tijd een groter debiet.

A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Door klimaatverandering
zal in Nederland meer neerslag vallen en wordt het neerslagregiem onregelmatiger.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Welk woord weg?
Gemengde rivier - de Rijn - onregelmatig regiem - groot stroomgebied
A
gemengde rivier
B
de Rijn
C
onregelmatig regiem
D
groot stroomgebied

Slide 31 - Quizvraag

Welk woord weg?
Gemengde rivier - De Rijn - onregelmatig regiem - groot stroomgebied

Slide 32 - Open vraag