3 kader - grammar 9 - present simple + present continuous

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

grammar 9

present simple & present continuous

present simple & present continuous

Present simple - tegenwoordige tijd

- Deze tijd gebruik je om feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen aan te geven. 

- Werkwoord (take) of werkwoord +s (takes)   (SHIT REGEL)

Feit: The train arrives at six o'clock.

Gewoonte: Joe always wears a helmet at work.

Regelmatige gebeurtenis: I usually take orders from costomers.

present simple & present continuous

Present continuous - duurvorm tegenwoordige tijd

- Deze vorm gebruik je om te zeggen dat iets NU bezig is of om irritatie aan te geven. 

- am / are / is + werkwoord + ing

NU bezig: I am stacking shelves right now.

Irritatie: She is always teasing me!

Present simple - tegenwoordige tijd

- Deze tijd gebruik je om feiten, gewoonten en regelmatige gebeurtenissen aan te geven.

- Werkwoord (take) of werkwoord +s (takes) (SHIT REGEL)

Present continuous - duurvorm tegenwoordige tijd

- Deze vorm gebruik je om te zeggen dat iets NU bezig is of om irritatie aan te geven.

- am / are / is + werkwoord + ing

Exercise 1

5x Multiple choice 

Choose the right answer; 

Present Simple or Present Continuous

My grandmother ___ a sweater for me each year.

1. knits
2. is knitting
3. are knitting
4. knit

Look! The cat ___ with the dog!

1. are playing
2. is playing
3. playing
4. play

I ___ for my glasses. Do you know where they are?

1. look
2. am looking
3. are looking
4. looking

I always ___ Julian a birthday card.

1. is sending
2. send
3. sends
4. am sending

Usually, I ___ until late.

1. are sleeping
2. sleep
3. sleeps
4. am sleeping

Exercise 2

5x open questions

Write the right answer; 

Present Simple or Present Continuous

Only write the answer, NOT the whole sentence.

Look! That boy ___ us! (watch)

We always ___ to school by bus. (go)

The supermarket ___ at eight. (close)

He ___ the keyboards in his room now. (play)

Hurry up, kids! Dad ___ the car already! (start)

Oefenen met grammatica 10!

Bezittelijke voornaamwoorden

Where is ___ brother? (jouw)

This piano was ___ once, right? (van u)

They claim the painting is ____ . (van hen)

Was that idea ...., or wasn't it? (van haar)

This community keeps ___ traditions. (zijn/haar)