My family (vocab)

My family
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

My family

Slide 1 - Tekstslide

At the end of this lesson....

  1. You know at least 10 words about family
  2.  You know a bit more about pronouns in English 

Slide 2 - Tekstslide

Vul hier zoveel mogelijk
familieleden aan die je kent
in het Engels (bv: mother)

Slide 3 - Woordweb

7

Slide 4 - Video

00:34
Who opened the door?
A
the father
B
the mother
C
the daughter
D
the son

Slide 5 - Quizvraag

01:01
Sitting in front

Sitting in the back

the mother
the father
the son
the daughter
one minion
two minions
the baby

Slide 6 - Sleepvraag

01:20
Who ate the second apple slice?
A
the mother
B
the daughter
C
the minion
D
the son

Slide 7 - Quizvraag

01:30
Who is wearing a mask?
mask on
no mask on
the minions
the daughter
the father
the son
the mother
the baby

Slide 8 - Sleepvraag

01:51
Who switched places?
A
the brother and sister
B
the brother and father
C
the mother and sister
D
the mother and father

Slide 9 - Quizvraag

02:01
Who noticed the police?
A
the mother
B
the father
C
the son
D
the daughter

Slide 10 - Quizvraag

02:58
Who shot the bazooka?
A
the parents
B
the son
C
the minions
D
the cat

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal:
oom
A
Ome
B
Onkel
C
Uncle
D
Aunt

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal: zus
A
Sister
B
Brother
C
Niece
D
Zizzy

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal: broer
A
Aunt
B
Brother
C
Sister
D
Nephew

Slide 14 - Quizvraag

Hoe heten je ouders in het Engels?
A
Olders
B
Elders
C
Granny
D
Parents

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal:
Tante
A
Tent
B
Aunt
C
Ant
D
Tenty

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal:
nichtje
A
niece
B
nephew
C
nice
D
aunt

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal:
stiefmoeder
A
stepmother
B
stepfather
C
stepbrother
D
stepsister

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal:
Kleindochter
A
grandson
B
grandfather
C
granddaughter
D
grandmother

Slide 19 - Quizvraag

Hoe noem je in het Engels al je broers en zussen samen?
A
family
B
siblings
C
parents
D
brosisters

Slide 20 - Quizvraag

vertaal: opa
A
father
B
grandfather
C
granny
D
grandmother

Slide 21 - Quizvraag

PERSONAL PRONOUNS

Persoonlijke voornaamwoorden zeggen iets over de persoon die iets doet.

She is very sweet.
They are always late.
Why do you like him?

Slide 22 - Tekstslide

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.

Slide 23 - Tekstslide

Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het VOORWERP. Ze staan aan het einde van de zin.

Slide 24 - Tekstslide

HET VERSCHIL TUSSEN RIJTJE 1 EN RIJTJE 2 WORDT UITGELEGD IN HET FILMPJE OP DE VOLGENDE PAGINA.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Vul aan:
___ (ik) am 12 years old.
A
You
B
He
C
They
D
I

Slide 27 - Quizvraag

Vul aan:
My friends are always nice to ___ (hen).
A
you
B
us
C
them
D
me

Slide 28 - Quizvraag

Vul aan:
___ (zij) is late for school.
A
They
B
She
C
He
D
It

Slide 29 - Quizvraag

Vul aan:
___ (hij) is taller than ___ (mij).
A
he / me
B
we / I
C
she / him
D
you / us

Slide 30 - Quizvraag

Are ___ (we) going to play soccer with ___ (haar)?
A
you / him
B
we / her
C
I / it
D
they / us

Slide 31 - Quizvraag

Have we met our goals?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll