Je kunt het verschil uitleggen tussen homologe en analoge organen
Je kunt het verschil uitleggen tussen convergente en divergente evolutie
Je kunt een stamboom (cladogram) construeren en aflezen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4
In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Onderzoek naar evolutie
Leerdoelen:
Je kunt het verschil uitleggen tussen homologe en analoge organen
Je kunt het verschil uitleggen tussen convergente en divergente evolutie
Je kunt een stamboom (cladogram) construeren en aflezen
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
--> divergente evolutie
Slide 3 - Tekstslide
--> convergente evolutie
Slide 4 - Tekstslide
De voorpoot van een krokodil en de voorpoot van een mol zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen
Slide 5 - Quizvraag
De vleugel van een vleermuis en de vleugel van een vlieg zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen
Slide 6 - Quizvraag
De poten van insecten en de poten van zoogdieren zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Slide 10 - Tekstslide
Welke van de volgende stambomen geeft weer dat de chimpansee meer verwant is met de mens dan met de gorilla?
A
stamboom 1
B
stamboom 2
C
stamboom 3
D
geen van deze stambomen
Slide 11 - Quizvraag
Bekijk de stamboom van slangensoorten. Welk soort is als eerste ontstaan?
A
1
B
2
C
3
D
7
Slide 12 - Quizvraag
Bekijk de stamboom van slangensoorten.
Welk soort is uitgestorven?
A
1
B
7
C
4
D
6
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
In de natuur is er altijd
Deze kan bijvoorbeeld ontstaan door
Individuen met een genotype dat goed is aangepast aan de omgeving zullen meer
Dit proces noemen we
mutaties
genetische variatie
nakomenlingen krijgen
natuurlijke selectie
Slide 16 - Sleepvraag
4.6 Evolutie in populaties
Slide 17 - Tekstslide
Leerdoel
- Je weet hoe allelen in een populatie overerven.
Slide 18 - Tekstslide
Welke van de volgende criteria is niet nodig voor evolutie?
A
Variatie in eigenschappen
B
Erfelijkheid van eigenschappen
C
Selectie voor het sterkste individu
D
Isolatie van populaties
Slide 19 - Quizvraag
'Soort' vs. 'Populatie'
gene flow
Seksuele selectie
Genetic Drift
4.6 Evolutie in populaties
Slide 20 - Tekstslide
Definities
Soort = organismen die op natuurlijke wijze onderling vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen. (bijv. honden)
Hoe zit het met de lijger?
Slide 21 - Tekstslide
Definities
Populatie = Alle individuen van een soort die in een bepaald gebied leven en onderling voortpanten
Genenpool is alle verschillende genen die voorkomen in een populatie
Gene flow = (incidentele) uitwisseling van genen tussen populaties
Slide 22 - Tekstslide
Stel dat....
- Populaties volledig gescheiden zijn
- Ze groot genoeg zijn
- Er geen evolutie optreedt (allelen hebben dus geen specifiek voordeel)
Dan blijkt dat de allelfrequenties in populaties constant blijven
(voorbeeld bij mensen is oogkleur of bloedgroep)
Slide 23 - Tekstslide
Processen/ gebeurtenissen die de allelfrequenties beïnvloeden:
Specifieke richting -> Evolutie
Door toeval -> Genetic Drift
4.6 Evolutie in populaties
Slide 24 - Tekstslide
Evolutie
Als een eigenschap voordeel oplevert voor overlevingskans, zorgt natuurlijke selectie voor survival of the fittest
In sommige gevallen levert een eigenschap alleen voordeel op voor de voortplantingskans* dan spreken we van seksuele selectie
Slide 25 - Tekstslide
Evolutie
Micro- binnen soort (bijv. berkenspanner)
Macro-
onstaan nieuwe soorten
Co-
Als organismen met elkaar mee evolueren. Bijv. giftigheid bij planten en tolerantie bij rupsen.
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Video
Genetic drift
- Puur toevalsproces:
Afzondering van een kleine sub-populatie die genetisch verschilt ten opzichte van de oorspronkelijke populatie (Founder-effect: vb. migratie ; Flessenhalseffect: rest van populatie sterft door bijv. natuurramp)
De sub-populatie groeit uit
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Wanneer heeft Genetic drift het grootste effect?
A
Als van een populatie van 500 individuen er 50 overleven na een ramp
B
Als van een populatie van 50 individuen er 5 overleven na een ramp
Slide 30 - Quizvraag
2 massa-extincties
- 10-12k jaar geleden
- 100k jaar geleden
Wat is het nadeel van geringe genetische variatie?
Weinig aanpassings-vermogen. Grote kans op inteeltziektes
Slide 31 - Tekstslide
Veranderende allelfrequentiesdoor:
- Evolutie (gedreven door natuurlijke/seksuele selectie)
- Genetic Drift (willekeurig, hoe kleiner de afgezonderde populatie, hoe groter het effect)
Maak nu opdrachten 85-91
4.6 Evolutie in populaties
Slide 32 - Tekstslide
Welke vragen (85-91) leverden problemen op en welke zou je graag in een live-les besproken zien?