Toets grammatica blok 4

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1

OEFENTOETS grammatica

Inloggen

Start les

Pak al je Nederlands spullen

Pak je laptop start hem nog niet

Ga rustig zitten

Verdelen in zinsdelen

-    Dadelijk krijg je drie zinnen die je moet verdelen in zinsdelen.

-    Neem de zinnen over en zet strepen tussen de zinsdelen.

                                    voorbeeld:  

                                   ( In de pauze /  zitten  /  we /  vaak / buiten. )

Vorige week controleerde de conducteur alle kaartjes.

Mijn tante was haar kaartje opeens kwijt.

We vonden haar kaartje gelukkig onder mijn stoel.

Bouwplannen 

Je krijgt nu twee keer een bouwplan. Welk zinsdeel ontbreekt?

(DUS ALLEEN WAT ER OP DE PLAATS VAN DE ........ MOET STAAN!)

wie of wat doet het? 

DE LERAAR

wat gebeurt er?

LIEP

wanneer? 

.........................

waar?

OVER HET SCHOOLPLEIN.

VAAK

IN DE PAUZE

SOMS

VASTBESLOTEN

wanneer?

GISTEREN

wat gebeurt er?

SCHREEUWDE

wie of wat doet het?

ANNELIES

hoe?

..................

TEGEN MIJ

NAAR HEM

VAN NIET

HEEL HARD

Zinnen maken met een bouwplan.

Nu komen er twee bouwplannen. Maak goede zinnen met die  bouwplannen. Je hoeft alleen de zinnen op te schrijven. 

wat gebeurt er? wie of wat doet het? wanneer? waar?

Woonden ………………………. ……………….. …………..

wie of wat doet het? wat gebeurt er? wanneer? wat?


……….... bedacht ………. ……..

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

1. Het woord dat voorop komt wanneer je de zin vragend maakt.
2. Het woord dat verandert wanneer je de zin in een andere tijd zet.
3. Alle werkwoorden die in de zin staan.
4. Het antwoord op de vraag: wie of wat?

Het werkwoordelijk gezegde.

Er komen nu 4 zinnen. Geef steeds het werkwoordelijk gezegde aan.

Waarom hebben katten snorharen?

wwg =

1. waarom
2. hebben
3. hebben snorharen
4. katten

Met zijn snorharen kan een kat goed voelen.

wwg =

1. met zijn snorharen
2. kan
3. kan goed voelen
4. kan voelen

Hij weet daardoor de grootte van een bepaalde opening.

wwg =

1. weet
2. hij
3. weet bepaalde
4. weet de grootte

Ook trillingen in de omgeving worden waargenomen.

wwg =

1. trillingen worden waargenomen
2. trillingen waargenomen
3. worden waargenomen
4. worden trillingen

De persoonsvorm én het werkwoordelijk gezegde.

Er komen weer 4 zinnen.

Geef de persoonsvorm aan + het werkwoordelijk gezegde.

Kunnen slakken zonder hun huisje leven?

pv: ….
wwg: ….

1. pv: kunnen wwg: leven
2. pv: kunnen wwg: kunnen leven
3. pv: leven wwg: kunnen leven
4. pv: slakken wwg: slakken leven

Een slak is door zijn huisje beschermd.

pv: ….
wwg: ….

1. pv: een slak wwg: is
2. pv: is wwg: beschermd
3. pv: is wwg: is beschermd
4. pv: een slak wwg: is beschermd

Door een beschadiging aan zijn huisje kan hij sterven.

pv: …..
wwg: …...

1. pv: kan wwg: kan hij sterven
2. pv: sterven wwg: kan hij
3. pv: kan wwg: beschadiging sterven
4. pv: kan wwg: kan sterven

Dan wordt hij door een ander dier opgepeuzeld.

pv: …..
wwg: …..

1. pv: wordt wwg: een ander dier
2. pv: wordt wwg: opgepeuzeld
3. pv: hij wwg: wordt opgepeuzeld
4. pv: wordt wwg: wordt opgepeuzeld

Weet je het nog? Woordsoorten.

Lidwoord (LW)

Zelfstandig naamwoord (ZNW)

Bijvoeglijk naamwoord (BNW)

Peter rijdt op een elektrische fiets.

Benoem alle woorden in de zin.

1. znw-ww-vz-lw-bnw-znw
2. bnw-ww-vz-lw-bnw-znw
3. znw-ww-pers vnw-lw-bnw-znw
4. znw-bnw-vz-lw-bnw-znw

Welk lidwoord (lw) gebruik je 

bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

schilderij 

1. de
2. het

Welk lidwoord (lw) gebruik je 

bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

meisjes

1. de
2. het

Welk lidwoord (lw) gebruik je 

bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

compositie

1. de
2. het

Is het een trieste of een gelukkige glimlach?
een =

1. lw
2. znw
3. bnw

De Italiaanse schilder Leonardo da Vinci maakte het meer dan 500 jaar in Frankrijk.
jaar =

1. lw
2. znw
3. bnw

Nederland

1. lw
2. znw
3. bvn

Rijst

1. lw
2. znw
3. bvn

1. znw
2. lw

Wat is hier geen bijvoeglijk naamwoord?

1. rode
2. oude
3. zieke
4. meisje

Antwoord D: meisje.

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

1. De, het , een
2. Slimme, mooie, rode
3. Fiets, boek, volleybal
4. Lopen, werken, denken

wat is een bijvoeglijk naamwoord?

1. aardappel
2. het
3. geweldige
4. gescoord

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?

1. Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
2. Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
3. Dat is een werkwoord.
4. Dat zegt iets over het onderwerp.

Benoem het onderstreepte woord:
De getrainde jongen rent hard.

- lidwoord

- zelfstandig naamwoord

- werkwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- voorzetsel

1. bijvoeglijk naamwoord
2. voorzetsel
3. zelfstandig naamwoord
4. werkwoord

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

1. zonnige
2. dag
3. zonnige , leren
4. leren

Klaar!! afsluiten

Je sluit af door op het X te drukken.

Moeilijk?

Toets donderdag  16 januari  lesuur 6