In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Middelengebruik
Burgerschap
Periode 4 les 3
Slide 1 - Tekstslide
Terugblik
Hoe was jullie vakantie?
Wat hebben we voor de vakantie gedaan?
Slide 2 - Tekstslide
Afspraken
Laat elkaar in zijn/haar waarde (respect)
Je mag je eigen ervaring delen, dit hoeft niet.
Slide 3 - Tekstslide
Quiz
25 vragen over middelengebruik
Slide 4 - Tekstslide
1. Het combineren van energiedrank met alcohol kan geen kwaad.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quizvraag
2. Hoe lang duurt het voordat het lichaam een glas alcohol heeft afgebroken?
A
Ongeveer 30 minuten
B
Ongeveer 1,5 uur
C
Ongeveer 3 uur
D
Ongeveer 10 uur
Slide 6 - Quizvraag
3. Wie of wat is Korsakov?
A
De ontdekker van wodka
B
Een drankje met een alcoholpercentage van bijna 50%
C
Hersenbeschadiging als gevolg van overmatig alcoholgebruik
D
Een cocktail
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
4. Hoeveel procent van de Nederlandse bevolking vanaf 18 jaar drinkt weleens alcohol?
A
50%
B
65%
C
80%
D
95%
Slide 9 - Quizvraag
5. Een kater is een vorm van alcoholvergiftiging.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quizvraag
6. Vrouwen zijn gevoeliger voor alcohol omdat ze:
A
Minder alcohol drinken
B
Meer alcohol afbreken in de maag
C
In verhouding minder lichaamsvocht hebben
Slide 11 - Quizvraag
7. Hoeveel doden vallen er in Nederland jaarlijks in het verkeer door gebruik van alcohol?
A
25-50
B
50-75
C
75-140
D
140-200
Slide 12 - Quizvraag
8. Is het strafbaar om alcohol door te geven aan een minderjarige?
A
Ja, maar alleen voor de minderjarige
B
Ja, maar alleen voor de volwassene
C
Ja, zowel voor de minderjarige als de volwassene
D
Nee, dit is niet strafbaar
Slide 13 - Quizvraag
9. Het roken van hasj en wiet zorgt voor blijvende schade aan je geheugen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quizvraag
10. Gebruik van cannabis kan de kans op schizofrenie vergroten.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
11. In hoeveel procent van de Nederlandse gemeenten is er ten minste één coffeeshop?
A
± 25%
B
± 50%
C
± 75%
D
± 90%
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
12. Tot hoe lang na gebruik is cannabis nog aantoonbaar in je urine als je vaak blowt?
A
1-2 uur
B
2-3 dagen
C
1-3 weken
D
2-4 maanden
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
13. Hoeveel procent van de mensen in Nederland van boven de 18 heeft ooit cannabis gebruikt?
A
7%
B
23%
C
38%
D
77%
Slide 20 - Quizvraag
14. Vroeger zat er echt cocaïne in coca-cola.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quizvraag
15. Hoe lang voelt de gebruiker ongeveer de effecten van één snuif cocaïne?
A
Een paar minuten
B
30 minuten
C
1-2 uur
D
4-6 uur
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
16. Hoe lang duurt gemiddeld het effect van één XTC pil?
A
Minder dan 1 uur
B
1 tot 2 uur
C
4 tot 6 uur
D
8 tot 10 uur
Slide 24 - Quizvraag
17. Hoeveel procent van de Nederlandse volwassen bevolking (18+) heeft ooit XTC gebruikt?
A
Minder dan 1%
B
Ongeveer 7%
C
Ongeveer 14%
D
Ongeveer 25%
Slide 25 - Quizvraag
18. GHB wordt gemaakt van gootsteenontstopper
A
Waar
B
Niet waar
Slide 26 - Quizvraag
19. Hoe wordt verreweg de meeste GHB gebruikt?
A
Het wordt gesnoven
B
Het wordt geslikt in pilvorm
C
Het wordt gespoten
D
Het wordt gedronken als vloeistof
Slide 27 - Quizvraag
20. Hoe kan je merken dat iemand GHB in je drankje heeft gedaan?
A
Dit kan je zien
B
Dit kan je ruiken
C
Dit kan je proeven
D
Het is onmogelijk om te zien, ruiken en/of proeven
Slide 28 - Quizvraag
21. Hoe lang werkt de nicotine uit 1 sigaret?
A
10 minuten
B
30 minuten
C
60 minuten
D
90 minuten
Slide 29 - Quizvraag
22. Wat is het belangrijkste verschil tussen vapen en traditioneel roken?
A
Vapen is een stuk gezonder
B
Vapen verbrandt geen tabak maar verwarmt vloeistoffen
C
Aan vapen kun je niet verslaafd raken
Slide 30 - Quizvraag
23. Mag je op dit moment 5 gram wiet bij je hebben?
A
Ja, dit mag
B
Nee, dit mag niet
Slide 31 - Quizvraag
24. Hoe lang na gebruik is speed nog in het lichaam aan te tonen?
A
1-4 uur
B
1-4 dagen
C
1-4 weken
D
1-4 maanden
Slide 32 - Quizvraag
25. Speed werd in de Tweede Wereldoorlog aan soldaten gegeven om hun prestaties te verhogen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quizvraag
26. Welk risico brengen designer drugs vaak met zich mee?
A
Geen risico's, ze zijn veiliger dan reguliere drugs
B
Onbekende en potentieel gevaarlijke bijwerkingen
C
Ze zijn niet verslavend
Slide 34 - Quizvraag
Slide 35 - Video
27. Wat is snus?
A
Een soort kauwgom
B
Een tabaksproduct voor oraal gebruik
C
Een energiedrank
D
Een drug gemaakt van amfetamine
Slide 36 - Quizvraag
28. Bevat snus nicotine?
A
Ja
B
Nee
C
Af en toe
Slide 37 - Quizvraag
Zoals je in het filmpje kon zien, ontstaat een verslaving niet van het één op andere dag. Er gaan verschillende stappen aan vooraf. Preventiewerkers maken gebruik van het model 'stadia van gebruik'.
Kennismaking
Experimenteren
Sociaal gebruik
Gewoonte gebruik
Problematisch gebruik
Verslaving
Weten dat het bestaat. Kinderen die zien dat ouders een wijntje drinken
Ontdekken. Uit nieuwsgierigheid of om erbij te horen
Incidenteel en alleen voor je plezier / ter ontspanning;
Je blijft altijd bewust van de risico's.
Je gebruikt op matige en gecontroleerde wijze. Waardoor het geen effect heeft op andere belangrijke zaken.
Je gebruikt voor je plezier, maar wel bijvoorbeeld elk weekend.
Het is voor jou dan eerder een gewoonte.
Wanneer het gewoonte gebruik invloed heeft op andere zaken in je leven. Bijvoorbeeld: financiële problemen, je komt afspraken niet na, moeite met opstaan.
Je denkt voortduren aan het middel. Gebruiken is een manier geworden om met problemen om te gaan en stoppen lukt zelf niet meer.
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Video
Hulp inschakelen
Waar kun je terecht als je hulp wil voor je verslaving?