Verhaalanalyse 1

Verhaalanalyse basis

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verhaalanalyse basis

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je dit jaar weten?
  1. Hoofdpersoon
  2. Perspectief en verteller
  3. Tijd en ruimte
  4. Chronologie
  5. Flashback
  6. Titelverklaring


Slide 2 - Tekstslide

Hoofdpersonen en bijfiguren


De hoofdpersoon in een verhaal is:


- De persoon die het meeste aandacht krijgt van de schrijver.

- Je leest het verhaal door zijn/haar ogen.

- Je weet wat hij/zij doormaakt, denkt en zegt.

- Heel soms zijn er meerdere hoofdpersonen.

Slide 3 - Tekstslide

Perspectief en verteller

Perspectief betekent: Gezichtspunt.

Daarmee wordt bedoeld dat de lezer als het ware 'over de schouder' meekijkt met een van de personages.


Er zijn 3 soorten perspectief:

  1.  Ik-perspectief
  2.  Hij/zij-perspectief
  3. Alwetende verteller

Slide 4 - Tekstslide

Ik-perspectief

Bij dit perspectief lijkt het alsof de ik-figuur al schrijvend verslag doet van de dingen die hij direct meemaakt of ooit beleefd heeft. Vooral bij dagboeken zie je dit vaak terug.


bijvoorbeeld:


"Ik loop op straat en zie voor mij op de grond een vreemd voorwerp liggen. Het is groen en het geeft de suggestie van beweging. Hoewel het maar een klein hoopje drilpudding lijkt, boezemt het me direct angst in. Ik durf er niet naar te kijken, maar kan mijn ogen niet afwenden. Ik moet. Het wil dat ik het zie."

Slide 5 - Tekstslide

Hij/zij-perspectief


Het verschil met het ik-perspectief is dat het verhaal in de hij/zij-vorm wordt beschreven.


Bijvoorbeeld:


"Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hem op de grond ligt, lijkt hem volledig te hypnotiseren. Het gelei-achtige materiaal gloeit. Een vreemde straling lijkt doelgericht zijn weg te zoeken naar de ogen van starende jongen. Pieter beeft. Niet in staat zich te bewegen."

Slide 6 - Tekstslide

Alwetende verteller

Deze verteller vertelt het verhaal, maar heeft hier zelf geen rol in. Het verschil met het hij/zij-perspectief zit hierin dat de alwetende verteller vanaf het begin het hele verhaal al kent. De verteller weet niet alleen wat de hoofdpersoon doet en denkt, maar ook wat er op andere plekken, op andere momenten en met anderen personages gebeurt. De verteller is 'Alwetend'.


Bijvoorbeeld:

"Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging."

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen

Een fragment uit het boek 'De kraai' van schrijver Kader Abdolah. (H1)

- Wat weet je over de hoofdpersoon?

- Hoe weet je dat? (Welk fragement, welke zin zou je kunnen citeren?)

- Vanuit welk perspectief is dit verhaal geschreven?

- Hoe weet je dat?


Bewijs je antwoorden altijd met een citaat uit het boek/verhaal als hierom gevraagd wordt. Hoe citeer je ook alweer?

Slide 8 - Tekstslide

Tijd en ruimte

Een verhaal speelt zich af op een bepaalde locatie. De plek. Dit kan er 1 zijn, maar er kunnen uiteraard ook meer plekken zijn waar het verhaal zich afspeelt.

Niet alleen de ruimte is van belang, maar ook de tijd. Je kunt het hebben over tijdsduur (hoe lang het verhaal duurt) of over de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Soms kan je hier heel concreet in zijn, maar dit is niet altijd mogelijk.

Bewijs je antwoorden altijd met voorbeelden uit het boek.

Slide 9 - Tekstslide

Tijd: Chronologie

Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in het verhaal worden verteld in de volgorde zoals ze zich in werkelijkheid ook hadden afgespeeld.

Bijvoorbeeld: Begin-midden-eind

Dit maakt het natuurlijk nogal voor de hand liggend dat als dit niet het geval is (de gebeurtenissen worden in een andere volgorde verteld dan ze zich hebben afgespeeld), we spreken van een a-chronologisch verhaal. 

Bijvoorbeeld: Eind, begin, midden.

Slide 10 - Tekstslide

Tijd: Flashback en flashforward

Wanneer een personage terugblikt of vooruitblikt op een gebeurtenis spreek je van een flashback of flash-forward. De gebeurtenis onderbreekt de loop van het verhaal. Pas op dat je een flashback of flashforward niet verward met een a-chronologisch geschreven verhaal.


Bijvoorbeeld:

"Twaalf jaar geleden is dokter Hogenstijn met een experimenteel onderzoek begonnen in opdracht van de regering. Het was een onderzoek naar DNA-manipulatie. Het doel was het integreren van gemodificeerd DNA-materiaal en computerhardware. Kunstmatige intelligentie. Nu, na twaalf jaar is dit doel bereikt. Dokter Hogenstijn heeft een monster geschapen."  


Slide 11 - Tekstslide

Titelverklaring


Een titel valt vaak uit te leggen a.d.h.v. het verhaal. Soms zijn er zelfs meerdere verklaringen voor een titel te geven. Een titelverklaring kan letterlijk in het verhaal gegeven worden, maar je zult er soms ook even langer over na moeten denken.

Bijvoorbeeld:

- 'Hersenschimmen' (Bernlef) gaat over een man die dement wordt en wiens realiteit anders is dan die van anderen. Hij ziet dingen die er niet zijn.


- Suske en Wiske en de bokkige bombardon gaat over Suske en Wiske die te maken krijgen met een muziekinstrument (de bombardon) die vreemde uitwerkingen op mensen heeft.

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen

Een fragment uit het boek 'De kraai' van schrijver Kader Abdolah. (H2)

  1. Wat kan je zeggen over de chronologie van dit fragment?
  2.  Wat kan je zeggen over flashbacks/flashforwards in dit fragment?
  3.  Welke twee locaties zijn in dit fragment duidelijk te benoemen?
  4.  In dit fragment weet de schrijver alles. Waarom is er dan toch géén sprake van een alwetende verteller?
  5. In welke tijd speelt dit fragment zich af? Geldt dit voor het hele fragment?


Een titelverklaring a.d.h.v. deze twee korte fragmenten is niet mogelijk. Als je het boek in zijn geheel zou lezen, zou je echter al snel opvallen dat de kraai die bij het ouderlijk huis van de ik-figuur woont een steeds terugkerend iets is. Als een rode draad wordt deze in allerlei situaties benoemd. ZO'n terugkerend iets, noemen we 'motief'. Dit behandelen we volgend jaar.

Slide 13 - Tekstslide

Tot slot


Tot slot worden er inhoudelijke vragen gesteld bij een verhaalanalyse. Wat is de relatie tussen personages, wat is de beweegreden voor een bepaalde handeling, welke gebeurtenis heeft tot een bepaalde situatie geleid, etc.


Belangrijk hierbij is:

GOED LEZEN en BEARGUMENTEER JE ANTWOORD als daar om gevraagd wordt.

Slide 14 - Tekstslide

Vragen?

Slide 15 - Tekstslide