Een beschrijving uit de 18e eeuw over de piramides in Egypte
A
primair, geschreven
B
secundair, geschreven
C
primair, ongeschreven
D
secundair, ongeschreven
Slide 15 - Quizvraag
Tijdens het Middenrijk en het Nieuwe Rijk werden farao's begraven in
A
de Deltavallei in piramides
B
het Dal der Koningen in piramides
C
de Deltavallei in Rotsgraven
D
het Dal der Koningen in rotsgraven
Slide 16 - Quizvraag
Welke uitspraak of welke uitspraken zijn juist?
1 De Egyptenaren hadden een kalender met 365 dagen. 2 Egyptenaren bouwden alleen tempels voor de goden. 3 Meetkunde was belangrijk bij de bouw van piramides. 4 Overleden farao’s werden niet vereerd.
A
1 en 3
B
Alleen 3
C
2 en 3
D
1, 3 en 4
Slide 17 - Quizvraag
Hoe noemen we de tekens die de Egyptenaren gebruikten om te schrijven?
A
Letters
B
Alfabet
C
Cijfers
D
Hierogliefen
Slide 18 - Quizvraag
Twee beweringen: I Irrigatielandbouw maakt de noodzaak tot heffing van belastingen groter dan bij landbouw zonder irrigatie het geval zou zijn. II Zonder belastingheffing zouden grote tempelcomplexen waar priesters wonen en werken, niet kunnen bestaan.
Zijn de beweringen juist of onjuist?
A
beide zijn juist
B
I is juist, II is onjuist
C
II is juist, I is onjuist
D
beide zijn onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Welke bewering is onjuist?
A
Het ontstaan van irrigatielandbouw in Egypte is een gevolg van klimaatverandering.
B
De jaarlijkse overstroming van de Nijl is er de oorzaak van dat er langs de rivier een strook vruchtbare grond lag.
C
Dat de Egyptenaren met elkaar moesten samenwerken, was een gevolg van het bestaan van het irrigatiestelsel.
D
De grote oogsten in Egypte zijn de belangrijkste oorzaak van de aanleg van het irrigatiestelsel.
Slide 20 - Quizvraag
In welk opzicht verschilden de Egyptische farao’s van de koningen die in dezelfde tijd in Mesopotamië regeerden?
A
De farao was politiek leider. De Mesopotamische koning niet.
B
De farao werd een afstammeling van de goden. De Mesopotamische koning niet.
C
De farao was opperbevelhebber van het leger. De Mesopotamische koning niet.
D
De farao was wetgever. De Mesopotamische koning niet.
Slide 21 - Quizvraag
Welke uitspraak past niet bij het polytheïsme?
A
Er is maar één god en die bepaalt heel veel (‘poly’ betekent veel), of zelfs alles.
B
Er zijn veel verschillende goden, die ieder een eigen taak hebben.
C
Ieder natuurelement kan zijn eigen god hebben.
D
Iedere stad mag een of meer eigen goden vereren.
Slide 22 - Quizvraag
Wat is geen noodzakelijke voorwaarde voor een goed functionerende staat?
A
Er is veel saamhorigheidsgevoel bij de inwoners.
B
Er is een duidelijk herkenbaar en door de inwoners erkend bestuur.
C
Er is sprake van een culturele eenheid, zoals het spreken van dezelfde taal.
D
Er is sprake van een godsdienst waarbij de koning als een god wordt vereerd.
Slide 23 - Quizvraag
Kenmerkende aspecten: 1 De levenswijze van jager-verzamelaars. 2 Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen. 3 Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.