3.4 Omgaan met verschillen

3.4 Omgaan met verschillen


Hoofdstuk 3

Paragraaf 3.4

'Omgaan met verschillen'


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

3.4 Omgaan met verschillen


Hoofdstuk 3

Paragraaf 3.4

'Omgaan met verschillen'


Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet dat bepaalde symbolen, helden en rituelen bij een cultuur horen.
  • Je kunt voorbeelden geven van waarden en normen 
  • Je weet wat met respect bedoeld wordt.


  • Je kunt voorbeelden geven van feiten en meningen en 
  • Je kunt een standpunt onderbouwen met argumenten.
  • Je kunt voorbeelden geven van vooroordelen.




Slide 2 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met de scheiding van kerk en staat?

Slide 3 - Open vraag

Nederlanders staan om veel dingen bekend. Wat zijn dingen die echt 'Nederlands' zijn?

Slide 4 - Open vraag

De Nederlandse cultuur
  • Cultuur: Taal, geloof, gewoonten, voorwerpen 

  • Kom je uit een ander land?
  1. Neem je jouw cultuur mee naar het nieuwe land
  2. Nemen na enige tijd ook andere cultuur over
  3. Groeien op met 2 culturen 

Slide 5 - Tekstslide

Symbolen, rituelen en helden
  • Woorden, gebaren, tekeningen of voorwerpen met een speciale betekenis: symbolen
VB: Nederlandse vlag, christelijke kruis, witte bruidsjurk
  • Handelingen die bij een cultuur horen: rituelen
VB: Geboorte kind, bruiloften, begrafenis
  • Mensen waar veel waardering voor is: een held
VB: Johan Cruijff, Rembrandt, Michiel de Ruyter

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag 
Maken: 
Paragraaf 3.4
Opdracht 1 t/m leerstof 3

Slide 9 - Tekstslide

3.4 Omgaan met verschillen


Hoofdstuk 3

Paragraaf 3.4

'Omgaan met verschillen'


Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet dat bepaalde symbolen, helden en rituelen bij een cultuur horen.
  • Je kunt voorbeelden geven van waarden en normen 
  • Je weet wat met respect bedoeld wordt.


  • Je kunt voorbeelden geven van feiten en meningen en 
  • Je kunt een standpunt onderbouwen met argumenten.
  • Je kunt voorbeelden geven van vooroordelen.




Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Vooroordelen
  • Meningen niet gebaseerd op feiten die veel worden gebruikt zijn vooroordelen 
  • Je doet alsof een groep mensen of dingen allemaal hetzelfde zijn. VB: Alle X zijn Y. 

  • Vooroordelen kloppen vrijwel nooit voor iedereen!

Slide 13 - Tekstslide

Waarden en normen
  • Vaak samen genoemd maar wel anders!

  • Waarden: Onderwerpen die je belangrijk vind
    VB: Respect, schoonheid, vrijheid, openheid

  • Normen: Regels die je belangrijk vind, regels voor waarden
    VB: U zeggen tegen ouderen, Huis schoonmaken bij bezoek

Slide 14 - Tekstslide

Feiten en meningen
  • Iets dat waar is en controleerbaar is: feit
  • Iets dat je vind en niet te controleren is: mening/standpunt

  • Je kan het eens of oneens zijn met een mening
  • Dan kan je in discussie en noem je argumenten om de ander te overtuigen dat jij gelijk hebt. 

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag 
Maken: 
Paragraaf 3.4
Opdracht 1 t/m samenvatting

Slide 16 - Tekstslide