Boekendoos - Anna Woltz

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Opdracht boekendoos

Fictie 

Havo 1

Van schoenendoos naar boekendoos

Voor deze opdracht heb je een schoenendoos nodig.
 Je gaat namelijk een boekendoos maken van

Tien dagen in een gestolen auto van Anna Woltz

Boekendoos maken: 6 stappen

Eerste twee stappen:

1. Samenvatting boek schrijven
2. Samenvatting van je mening over het boek

Boekendoos maken: stappenplan

1. Samenvatting boek schrijven
2. Samenvatting van je mening over het boek
3. Tien voorwerpen verzamelen
4. Kaartje + citaat uit boek aan voorwerp
5. Versieren boekendoos 
6. Boekendoos presenteren in de klas

Stap 1

Maak een korte samenvatting van de inhoud van het boek.

• Wie is de hoofdpersoon?
  
• Wat zijn de belangrijkste gebeurtenissen?
  
• Hoe loopt het verhaal af?
  

De samenvatting moet 300 tot 500 woorden bevatten.

Stap 2

• Schrijf onder de samenvatting jouw mening over het boek.

• Gebruik minimaal twee beoordelingswoorden.

• Je eigen mening moet uit ongeveer 150 woorden bestaan.
  
  

Stap 3

• Zorg ervoor dat je een schoenendoos hebt. 
  

• Verzamel tien voorwerpen die een belangrijke rol in het verhaal spelen volgens jou. 
  

Stap 4

• Aan elk voorwerp bind je een kaartje. Op de ene kant  van dit kaartje schrijf je waarom dit voorwerp belangrijk
  

 is in het verhaal.

• Op de andere kant schrijf je een citaat uit het boek waarin dit voorwerp voorkomt.
  Zet het nummer van de bladzijde in het boek erbij.
  

Stap 5

• De buitenkant van de doos versier je met plaatjes die iets zeggen over het boek.
  
  
• Ook de binnenkant van de doos probeer je aantrekkelijk te maken. 
  

Stap 5

• Op de deksel plak je een kopie van de voorkant van het boek. Je mag de afbeelding van je boek ook van internet halen.
  

• Schrijf ook je naam en klas op de deksel van de boekendoos.
  

Stap 6

• Presenteer je boekendoos in de klas.
  
  
• Je presentatie duurt 3-5 minuten

Voorbeeld 1

• Wat zie je?
  
  
• Wat vind je goed?
  

• Wat vind je minder goed?
  

Wat zie je?
Wat vind je goed?
Wat vind je minder goed?

Voorbeeld 2

• Wat zie je?
  
  
• Wat vind je goed?
  
  
• Wat vind je minder goed?
  

Wat zie je?
Wat vind je goed?
Wat vind je minder goed?

Voorbeeld 3

• Wat zie je?
  
  
• Wat vind je goed?
  
  
• Wat vind je minder goed?
  

Wat zie je?
Wat vind je goed?
Wat vind je minder goed?

Voorbeeld 4

• Wat zie je?
  
  
• Wat vind je goed?
  
  
• Wat vind je minder goed?
  

Wat zie je?
Wat vind je goed?
Wat vind je minder goed?